Burgemeester Hein van der Loo met kinderen van openbare basisschool Het Avontuur
Het kistje waarin de verhalen bewaard worden
De overdracht van het kistje

Erfgoeddragers Almere

De verhalen van mensen die genocides hebben overleefd, mogen nooit verloren gaan. Hopelijk kunnen wij van ze leren. Al is het maar iets, in welke vorm dan ook.

Tijdens de Dodenherdenking in Almere op 4 mei worden de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en van de genocides nadien herdacht. Er wordt stil gestaan bij de mensen die hun leven hebben gegeven voor onze vrijheid. ‘Het mag nooit meer gebeuren.’ Om een heleboel redenen. Oorlog is niet voorbij als de vrijheid wordt afgekondigd. Leven met oorlog maakt trauma’s en kan generaties lang impact hebben op mensen die het hebben meegemaakt en hun naasten in volgende generaties.

Daarom is het zo belangrijk dat wij niet alleen op 4 mei, maar het hele jaar door aandacht besteden aan wat oorlog is, hoe hij ontstaat en wat wijzelf kunnen doen om het tegen te gaan. We moeten de geschiedenis kennen en blijven zien om lering te trekken uit wat er is gebeurd.

De Erfgoeddragers in Almere interviewen mensen die de Tweede Wereldoorlog zelf hebben meegemaakt. De enige mogelijkheid om de geschiedenis nog ‘warm’ door te vertellen’. Deze manier van story telling zorgt er ook voor dat de jongeren van nu actief bezig zijn met de geschiedenis en dat er een besef groeit hoe verwoestend oorlog is. En dat wij er zelf alles aan moeten doen om verworven vrijheden in stand te houden.

In 2023 zijn wij hiermee begonnen. Op kleine schaal hebben 4 leerlingen van OBS Het Avontuur mensen geïnterviewd, de verhalen opgetekend en deze verhalen ook bewaard in het daarvoor speciaal gemaakte ‘Erfgoeddragerskistje’. Uiteraard zijn ze ook digitaal te lezen op onze website. Daarnaast hebben de Erfgoeddragers de verhalen verteld tijdens de Dodenherdenking op 4 mei.

Dit jaar gaven zij het stokje over aan twee leerlingen uit groep 7 van OBS Het Avontuur:

Ayaan Majeed en Chauncey Haick

Ayaan en Chauncey hopen op meer ‘collega’s’ waarmee ze aan dit belangrijke project kunnen werken.

Wij zoeken geïnteresseerde scholen en leerlingen om Erfgoeddrager te worden en het project uit te breiden. Ook middelbare scholieren zijn van harte welkom! Er wordt iets van jou gevraagd en je krijgt er ook iets voor terug: nauwe betrokkenheid bij het 4/5 mei Comité Almere, gastlessen over de Tweede Wereldoorlog en latere genocides en je kunt op school ook werken met de DENK-boekjes van het Nationaal Comité 4 en 5 mei.

Wil je als school of als leerling meewerken? Stuur dan een mailtje naar [email protected].

In 2025 vieren wij dat we 80 jaar geleden zijn bevrijd na 5 jaar wereldoorlog. Het Erfgoeddragersproject neemt het hele jaar door een belangrijke plaats in. We hopen dat jij er bij bent!

 

 

Frits Pront
Bekijk de documentaire ‘De onderduikkinderen van Utrecht’ over een Utrechtse studentenverzetsgroep die zich toelegde op het in veiligheid brengen van Joodse kinderen

Het oorlogsverhaal van Frits Pront, een Joodse man van inmiddels 90 jaar die de Tweede Wereldoorlog overleeft

Met het vertellen van mijn persoonlijke verhaal als gastspreker, hoop ik iets te kunnen bijdragen aan het besef dat discrimineren van mensen verschrikkelijke gevolgen kan hebben.”

Ik ben geboren in 1934 in Amsterdam in de CIZ (Centraal Israëlitische Ziekenverpleging) waar mijn moeder verpleegkundige was. Het gedonder begon toen al. Joods zijn was in die tijd al ‘niet goed’. Ik zou Izak heten, maar het werd Ingfried, want Izak kwam te dichtbij het gevaar omdat het een authentiek Joodse naam is. Mijn broer heette Siegfried in plaats van Salomon. Was het voortschrijdend inzicht? Mijn vader deed toen nog zaken met Duitse bedrijven en wist op tijd wat er aan de hand was. Omdat hij Joods was, moest in 1934 alle samenwerking stoppen.

Wij woonden op het Daniël Willinkplein wat nu het Victorieplein is en daarna zijn we naar Hilversum verhuisd en hebben daar tot 1942 gewoond. We verhuisden elk jaar want dat was goedkoper; was je binnen het jaar weg, dan hoefde je geen huur te betalen. Na Hilversum gingen we weer terug naar Amsterdam. Later zijn er steentjes gelegd, de zogenaamde Stolpersteine, bij ons laatste huis in Hilversum. Eigenlijk wilde ik dit niet, omdat ik anderen niet wilde belasten met ons oorlogsverdriet. Zo heb ik dat ook besproken met de initiatiefneemster die later in ons huis woonde, maar zij hield voet bij stuk.

Op 15 mei 1940 kwamen de Duitsers Hilversum binnen. Heel langzaam kwamen er steeds meer verordeningen, noodwetten enzovoorts. De oorlog was ook voor ons begonnen en er was altijd onrust en angst om ons heen. Dit was zó voelbaar. Ik had een vriendinnetje en die mocht niet meer met me spelen omdat ik Joods was. Dat heeft mij het gevoel gegeven buitengesloten te zijn. In 1942 moesten we de ster gaan dragen en de scholen moesten lijsten inleveren met namen van Joodse kinderen. Wij moesten dus van school af en vanaf dat moment gingen we naar een speciale school voor mensen van Joodse afkomst. Wij hadden in Hilversum een auto en ook dat werd verboden. Het waren pesterijen die werden geaccepteerd want andere keuzes waren er niet.

Het geeft mij een gek gevoel dat ik als kind om veel dingen moest liegen. Bijvoorbeeld over het geloof. Ik ben Joods en ik ging ook naar Joodse les, maar door onderduikouders maakte ik ook kennis met het Christendom. Ik kende de Psalmen en ik wilde dominee worden. Ik vond dat prettig en verwarrend tegelijkertijd. Het gaf mij niet echt het gevoel bij een vaste kern te horen. Mijn afkomst mocht niet zichtbaar zijn en dat voelde niet goed. Het gebeurde allemaal om ons leven aan de veilige kant te houden.

Ik heb veel herinneringen weggestopt; het was té erg, té zwaar om te dragen en wegstoppen was de enige manier om het een beetje leefbaar te houden. Nu op mijn 90ste zijn er nog steeds gebeurtenissen waarvan ik niet weet in welke context ik ze moet plaatsen.

Eenmaal terug in Amsterdam woonden we tijdelijk bij mijn tante in De Lairessestraat. Ik ging werken bij een joodse firma toen ik 8 jaar was. Naar school gaan was niet meer mogelijk. Op een dag moesten we bij mijn moeder komen en zij vertelde dat we weer weg moesten. Uit logeren. Zo bijzonder en tegelijkertijd erg verdrietig dat ouders kinderen noodgedwongen ‘weggeven’ uit veiligheid. Ook dat verdriet heb ik vaak weggedrukt.

Ik kwam bij een familie in Utrecht en mijn broertje zat er om de hoek ondergedoken. Het was vreselijk omdat we er mishandeld werden door de onderduikvaders. Mijn zusje Joke zat verderop in de straat bij goede mensen. Het was er de hel op aarde voor ons. De mensen hadden zelf 4 kinderen en de vader bracht mij ’s nachts naar bed. Bij dit gezin maakte ik kennis met het Christendom: Wij deugden volgens de normen van de vaders niet omdat wij Joods waren. Zij hebben ons toen bijna zeker zelf verraden. De gemeentebus bracht ons naar de het politiebureau en de onderduikmoeders gingen mee om ons met de stadsbus weg te brengen. Ze maakten er dus niet eens een geheim van. We kwamen in de ‘gevangenis’ en moesten ’s avonds in de cel slapen.

Ik had al geleerd om me overal aan te passen. Dat was maar goed ook, want het duurde nooit lang en dan werden we al weer ergens anders ondergebracht. Na 3 dagen, het kunnen ook 3 maanden zijn geweest, moesten we mee met mannen van het verzet. Verstopt in een grote zwarte auto. Zij brachten ons naar Amsterdam. Blijkbaar was ik nog zoveel kind dat ik niet altijd de ernst van een situatie doorhad. Ik zag iemand die ik kende, zwaaide en kreeg meteen een pistool op me gericht.

Dit keer gingen we via het kantoor van de Joodse Raad naar Amsterdam-Oost en daar schreef ik een brief aan mijn ouders. De gebeurtenissen volgden elkaar nu snel op. Ineens zat mijn vader in de kamer. Hij kwam ons halen om naar Eibergen te gaan. Daar zaten mijn ouders ondergedoken. Ik heb ze daar verteld dat wij in Utrecht zijn mishandeld. Eindelijk kon ik mijn ellendige verdriet delen met ze. Mijn moeder is er erg van geschrokken en vond het vreselijk dat ze ons niet heeft kunnen helpen. Het was in Eibergen waar wij hoorden dat mijn opa van vaders kant door de Duitsers was gepakt.

De oorlog maakte zo veel kapot in ons en voor ons

Ook in Eibergen werden we verraden en moesten we weer weg. Ik ging met mijn vader naar Nijmegen en mijn moeder ging met mijn broer naar Friesland. We moesten kruipend langs de fabriek. En ik zag de overvalwagens. De afspraak was om net te doen of we elkaar niet kenden. Ik zag mijn moeder en zei: “dag mevrouw”. Het is het laatste wat ik ooit tegen haar heb gezegd. Dit doet mij pijn tot op de dag van vandaag.

Papa kocht een boek voor me in Nijmegen: ‘In de Soete Suikerbol’. Hij schreef er in: “Voor mijn lieve Frits, 27 maart 1943”. De eerste zin van het eerste verhaal luidt: ‘Morgen! … morgen kwam de grote dag.’ Ik koester het boekje en de herinnering. Veel later ben ik nog eens terug geweest naar de boekwinkel, maar ons onderduikadres en de rooms-katholieke kerk die ik toen bezocht waren weggebombardeerd.

Nog een gebeurtenis die een zwarte bladzijde in mijn ziel is: op een ochtend was mijn vader weg. Ik heb hem nooit meer teruggezien. Hij was samen met mijn moeder in de Bosboom Toussainstraat in Amsterdam gaan wonen waar zij door buren zijn verraden. Er was daar ook een groep mensen actief die geld verdiende aan het ‘pakken’ van de laatste ‘vrije’ Joden.

Ik heb een rapport van hun aankomst in Westerbork. Op 20 april 1943 komen Julius Pront en Sophie Frank aan in Westerbork en op 7 september gaan ze op transport met de trein die 987 mannen, vrouwen en kinderen naar Auschwitz brengt. De gepubliceerde sterfdata zijn respectievelijk 31 maart 1944 en 30 november 1943. Mijn zusje Joke komt op 17 januari 1944 aan in kamp Westerbork en wordt er ingeschreven in Barak 35. Zij vertrekt er weer op 25 januari 1944 samen met 948 mannen, vrouwen en kinderen naar Auschwitz. Zij wordt er direct na aankomst op 27 januari vermoord.

Mijn opa van vaders kant heeft mijn opa en oma van moeders kant nog gezien en gesproken in Westerbork. Mijn opa was ‘goed gemutst’ omdat hij dacht dat ze ergens tewerkgesteld zouden worden. Ze vertrokken met een redelijk positief gevoel naar hun levens-eindbestemming zonder enig idee van hun naderende einde. Ook mijn ouders hebben hun vader respectievelijk schoonvader in Westerbork gezien en gesproken.

Ná de bevrijding: we moesten door, rouwen, opbouwen en vooral zoeken naar wat er met onze naasten was gebeurd. Wie was er nog in leven? Waar waren ze geweest en wat hadden zij meegemaakt nadat we zo wreed uit elkaar waren gerukt?

Zelfs nu is het nog zwaar om de waarheid onder ogen te zien

Ik trouwde en wij kregen kinderen. Na onze scheiding heb ik, nu 31 jaar geleden, Vera leren kennen en dat was goed en we hebben het samen nog steeds goed. Ik heb er voor gekozen geen slachtoffer te worden, maar om met een rechte rug door het leven te gaan. Ik heb lang last gehad van de periode in de gevangenis en was altijd wel bang om afgewezen te worden.

Onze democratie: De bedreiging van de democratie beangstigt me. Onze democratie is waarschijnlijk altijd al min of meer in gevaar geweest. Ik heb mijn kinderen geleerd dat ze moeten stemmen: zorg dat je stem wordt gehoord, anders pakken anderen de macht. Met mijn geschiedenis zie je de gevolgen als je je steeds iets van je vrijheid laat afpakken.

Discriminatie: Kleur en afkomst maakt niet uit. Je moet je altijd verzetten tegen elke vorm van discriminatie. Wat betekent het om mensen uit te sluiten?

Vrijheid: Leven wij in een vrij land? Ja nog steeds en toch wordt de vrijheid nu ook bedreigd.

Vrede: Is subjectief. Er zal in de wereld nooit echt vrede zijn. Ik weet ook niet wie ik zou zijn geweest en hoe ik zou hebben gedacht als ik grootgebracht zou zijn in een totalitaire omgeving en altijd geleerd zou hebben dat bepaalde groepen slecht zijn.

Ik ben positief en opgewekt gebleven en geen slachtoffer geworden. Dat was en is ingewikkeld, verdrietig en onvergetelijk zwaar geweest, maar heeft me ook geluk en rust gebracht.

De slag om de Grebbeberg

Het verhaal van Henk van Slooten

Als kind begreep ik niet altijd wat er werd gezegd en geschreven over de Tweede Wereldoorlog. Maar dat er gevaar dreigde, begreep ik maar al te goed. Het was het begin van een verschrikkelijke oorlog die tientallen miljoenen slachtoffers kent.

Op 10 mei 1940 werd er melding gemaakt van overschrijding van Nederlands grondgebied door Duitse strijdkrachten. Met deze schending verklaarde Nederland de oorlog aan Duitsland.

De radio bleef maar uitzenden over de gevechten: “zware gevechten op de Grebbeberg, de brug over de Waal werd opgeblazen”… je begreep er niets van.
“Het legerbulletin maakt bekend dat in de vroege ochtenduren Duitse soldaten in rubberboten de Maas over proberen te steken.
Extra bericht: “hoewel met grote verliezen zijn de Duitsers er toch in geslaagd een bruggenhoofd te vormen op de oevers van de Maas. Onze soldaten waren tegen deze grote aanvalsgolven niet opgewassen en moesten zich overgeven. Ze werden als krijgsgevangenen weggevoerd.”

Na een snee brood gegeten te hebben ging ik naar school. De Sint Bavo school.
Het geluid van de sirene deed me opschrikken. Snel dook ik onder de brug vlakbij school, want de sirene betekende dat er vliegtuigen aan kwamen om te bombarderen. Wat en waar wist je niet. Een lang aanhoudende toon gaf te kennen dat het gevaar geweken was en het dus weer veilig was.

Een extra radiobericht deed mij even stoppen met eten. Het nieuws was somber van inhoud. De Duitsers waren Nederland dieper binnengedrongen. Wel met grote verliezen, maar toch… Nederland kreeg een ultimatum tot overgave. Als Nederland zich niet zou overgeven, werden een aantal steden, waaronder Rotterdam, platgegooid.
Soms luisterde ik bij de buurjongen naar een geheime zender onder de vloer. Zo kreeg ik de berichten over de oorlog met slecht en goed nieuws.

“Ma, mag ik nog even naar buiten?” “Ja, maar om zeven uur naar binnen,” zei mijn moeder. Snel mijn jas aan. Buiten stonden Jan, Klaas, Koos, Gerard, Aard, Piet, Adrie en Wim al te wachten. Zo ging dat alle dagen, want wij speelden altijd honkbal en voetbal in de straat.

“Henk, kom je binnen!” klonk de stem van mijn moeder. Meestal luisterde ik wel snel, omdat ik wist dat mijn vader in die dingen streng was. Als je niet naar je moeder luisterde, wist je dat je de volgende dag niet op straat mocht.

De volgende dag ging ik weer naar school en kwam ik Gerard tegen: ”Henk, heb je het al gehoord? De Duitsers hebben Rotterdam gebombardeerd. Mijn moeder zegt dat er een extra bulletin komt van de legerleiding.”
Niet wetend wat het verder betekende gingen wij richting school. Tot onze verbazing was de school nog niet open. De kinderen speelden op straat voor de school.
Wij mochten die dag naar huis gaan en morgen weer naar school komen. De volle betekenis van zoiets drong niet tot je door. Blij gingen wij naar huis en verzamelden vriendjes bij elkaar om bij de kerk weer te voetballen.

Aan de landen die bezet of veroverd werden kwam maar geen einde, want overal werden door de Duitsers grote overwinningen behaald.
In Nederland werd het er niet beter op. Versperringen, spervuren, tankvallen en betonnen muren werden hier en daar opgetrokken. Een aantal scholen werd bezet en voor mensen van Joodse afkomst werd veel, zo niet alles verboden.
Ze mochten niet meer overal komen en werden tijdens razzia’s gevangen genomen en afgevoerd naar de concentratiekampen. Velen overleefden de kampen niet.

  • 5 december 1933: het gezin van Anne Frank vlucht voor de Nazi’s uit Duitsland
  • Augustus 1939: bouw van kamp Westerbork voor de Joods-Duitse vluchtelingen
  • 21 november 1941: alle Joodse ambtenaren worden ontslagen
  • 31 mei 1941: Joden mogen niet meer naar het zwembad, het strand of naar het Park
  • September 1941: Er komen overal bordjes: ‘Verboden voor Joden’
  • 3 mei 1942: de Jodenster moet worden gedragen door Joden als herkenning
  • Juli 1942: De Hollandsche schouwburg in Amsterdam wordt de verzamelplek waar Joden zich moeten melden voor deportatie
  • 4 augustus 1944: Anne Frank en haar familie worden ontdekt en gedeporteerd
  • November 1944: Amsterdam wordt door de Duitsers ‘schoon van Joden verklaard’. Er zijn geen Joden meer in de stad.
  • Winter 1944-1945: meer dan 50.000 kinderen hebben maanden veel te weinig gegeten
  • 5 mei 1945: Nederland wordt bevrijd
Jappenkamp tijdens de oorlog in Nederlands-Indië

Het verhaal van Sonja Veldkamp en Ferry Prud’homme

Sonja Veldman en Ferry Prud’homme-Loddér hebben in hun leven één gemeenschappelijke deler: beiden werden zij tijdens de oorlog in Nederlands-Indië gevangen genomen en geïnterneerd in een Jappenkamp. Sonja is nu 95 en Ferry 94 jaar oud. Zij hebben hun verhaal verteld aan de 4 jonge erfgoeddragers van Almere.

Samen delen
Elkaar vasthouden
Witregel

Ferry was 13 jaar en zat in de 5de klas toen de Jappen hem en nog veel andere kinderen met bajonetten kwamen halen.
Zo werden we weggevoerd van onze ouders. De Jappen namen alles in, ook scholen en internaten. In het kamp kregen we niet méér te eten dan een handje rijst per dag. Maar je wil leven! Daarom aten we ook slangen, poezen en gingen we een beetje stelen om aan eten te kunnen komen. De meesten van ons werden ziek, érnstig ziek en slapen lukte niet omdat we veel last van jeuk hadden. In korte tijd overleden er 16 kinderen om mij heen die té hard moesten werken en ziek werden. Zelf was ik ook erg ziek, maar we moesten door en door.
Martelingen: die hebben we allemaal ervaren. En dat was verschrikkelijk.
Oorlog is geen spel. Ik heb over lijken moeten lopen van mensen die waren doodgeschoten. Voor mij onvergetelijke beelden.
Uiteindelijk ben ik naar Batavia gevlucht samen met 5 vrienden. Een levensgevaarlijke onderneming, want als het fout ging, werd je gemarteld of gedood. In Batavia kon ik 1 nacht bij een vriend blijven slapen en moest toen maken dat ik weg kwam uit angst voor verraad.
Ik was 17 jaar toen de Bersiap begon. Een gewelddadige strijd tegen Indische Nederlanders. Ik werd toen ook dienstplichtig, maar wilde geen mensen doodschieten. Gelukkig: ik kreeg een opleiding tot radiotelegrafist. Eigenlijk was het heel gek want in die periode moesten de Jappen ons ineens beschermen in plaats van martelen. De omgekeerde wereld.

Sonja Veldman komt van Sumatra en was 14 jaar toen ze gevangen werd genomen.
Dat gebeurde thuis. Ik mocht een klein tasje met wat kleding meenemen. Achteraf denk ik weleens hoe idioot het was dat ik ook mijn schoolboeken heb ingepakt. Ik wilde doorleren, ook in het kamp. Voor later.
In de kampen werden mannen en vrouwen van elkaar gescheiden. Gelukkig zat ik met mijn moeder en zusje samen in het kamp. Alle drie zijn we ernstig ziek geweest. In de kampen heersten ziektes als Malaria en Dysenterie.
Voor ons corvee wilde ik graag sjouwen want dan konden we naar buiten en kon ik een beetje eten stelen. Zó konden we overleven. Wij leden honger, omdat we niets anders kregen dan een beetje rijst.
In die periode leerde ik om sterk te zijn. Ik moest immers voor mijn moeder en zusje zorgen want ik wilde niet dat zij hongerleden en misschien nog zieker werden.

Mijn vader is als krijgsgevangene overleden bij de bouw van de Birmaspoorlijn en dat kregen wij na de oorlog per ongeluk te horen. Stukjes van het verhaal kwamen naar ons toe en zo kregen wij van zijn dood een steeds duidelijker beeld. Wat waren wij verdrietig dat we niets konden doen. Machteloos en zó waardeloos dat papa dood was.

Angst, altijd angst voor wat er zou gaan komen.
Sterk zijn was toen de enige optie en heeft mij toen gered en eigenlijk is het in mijn latere leven ook mijn overlevingsmechanisme geweest.

Sonja vertrok met haar man en 2 kinderen naar Holland waar zij in Amsterdam aan land gingen. Ferry ging met zijn vader, moeder en zusje ook naar Holland. Een bootreis door het Suezkanaal die 3 weken duurde.

Op 15 augustus 1945 begon voor ons de vrijheid. Een dag waar we nog steeds dankbaar op terugkijken.

Samen delen
Elkaar vasthouden

De bemanning van de Short Stirling

Het verhaal van de Short Stirling BK716 en oorlog: omdat het nooit vergeten mag worden

Het doet pijn. De familie van de 7 bemanningsleden heeft meer dan 70 jaar niet geweten waar de vliegers van de Short Stirling gebleven waren.

Op 29 maart 1943 stijgt het vliegtuig op om bombardementen uit te voeren samen met nog 328 vliegtuigen. Het doel was bombardementen uitvoeren boven Berlijn. De stad waar ook het hoofdkwartier van Hitler was.

Op de terugweg werd het vliegtuig met de 7 bemanningsleden geraakt door Duitse nachtjagers. Het werd niet meer gevonden totdat in 2008 een vliegtuigwrak werd gevonden. Na langdurig onderzoek wisten we pas in 2019 dat het wrak in het Markermeer de BK716 was. Er werden zelfs persoonlijke eigendommen gevonden en stoffelijke resten van alle vliegers en daarom wisten de bergers zeker dat alle 7 vliegers aan boord waren geweest.

Schokkend, maar ook goed nieuws, want nu wist iedereen wat er met de vliegers was gebeurd.

Het raakte ons echt toen we hoorden van de Engelse familie dat sommigen altijd hebben gedacht dat de jongens nog ergens in leven waren. Ze wisten het gewoon niet. Hoe erg is dat!

Wij zijn er trots op dat we over de vliegers hebben mogen leren, dat we met de familie mochten spreken en het monument hebben bezocht: de RISE dat in Almere in het Bos der Onverzettelijken staat.

We vinden het heel erg dat mensen elkaar door oorlog kwijt raken en niet weten waar hun familie is, dat je niet weet of je huis nog bestaat en of je ooit weer terug kan naar je eigen land of in het ergste geval je kinderen misschien nooit meer ziet.

We weten niet of het nooit meer zal gebeuren, maar we weten wel dat we allemaal heel erg ons best moeten doen en aan vrijheid moeten blijven werken.

Er is te veel racisme en daar kan oorlog van komen. Er zijn ook zo veel boze mensen, en die worden nog bozer en daar komt ruzie van dat vinden wij erg.

Wij zijn niet bang, maar mensen kunnen ook niet overal in vrede leven. Vrede betekent ook dat we eerlijk moeten zijn en gelijke kansen moeten krijgen, dat we elkaar moeten helpen en dat onschuldige mensen nooit slachtoffer mogen worden.

Het is moeilijk vertrouwen te hebben dat we dat allemaal goed doen.

Vrede: we hopen dat het snel komt!

Foto: Familie Hero vlak voor het vertrek van Ismir. (v.l.n.r.: Ismir, mama Hajrija, Amel, en onderaan de foto vader Mustafa.

Het verhaal van de familie Hero uit Bosnië

Mijn vrouw Hajrija en ik (Mustafa) zijn beide geboren in 1952 in Sarajevo. De naoorlogse generatie die midden in de wederopbouw opgroeit in een multicultureel land waar men al eeuwen lang vreedzaam samenleeft. Bosnië en Herzegovina is op dat moment onderdeel van Joegoslavië. Als jong stel Sarajevanen weten wij niet beter dan dat het Oosten en het Westen elkaar hier ontmoeten.

Onze stad ligt in een dal. Omringd en ingesloten door vijf grote bergen. We trouwen in 1973 en werken hard, maar ontspannen evenzogoed. Met barbecues en vrienden in de flanken van de bergen. Het leven is er goed. Precies 9 maanden na onze huwelijksnacht wordt onze eerste zoon Ismir geboren en 6 jaar later in 1980 komt onze tweede zoon Amel ter wereld.

Sarajevo kampt al jaren met een tekort aan woningen. Een koophuis was voor onze generatie ondenkbaar en als huurders zonder bescherming verhuizen wij noodgedwongen maar liefst 17 keer in een tijdbestek van 8 jaar. Maar, begin jaren tachtig komen we vol in de internationale spotlights te staan. Onze bergen worden Olympisch. De spelen van 1984 zijn namelijk toegewezen aan onze stad! Sarajevo gaat groeien. Grenzend aan het vliegveld wordt voor de sporters uit de hele wereld een speciale woonwijk Dobrinja uit de grond gestampt. De bedoeling is dat jonge gezinnen na afloop van dit wereld-evenement die woningen gesubsidieerd kunnen kopen. We schijven ons in en zijn dolgelukkig dat wij ingeloot worden om al voor de Spelen onze eerste koopwoning te mogen betrekken. Het is zomer 1982 als we aan de rand van het toekomstige Olympische dorp naar ons eerste koophuis verhuizen.

Onze oudste zoon Ismir ontwikkelt zich al snel als een bijzonder creatieve jongen. Hij zingt en danst en schrijft op hoog niveau. Na een tijdje gaat hij als puber werken voor de nationale radio en even later eindigt Ismir zelfs als jonge regisseur van het landelijke tv-journaal van Bosnië. Het gaat ons goed. Tot 5 april 1992. De oorlog in onze stad begint…

Al een paar jaar rommelt het in heel Joegoslavië. Sinds Tito’s overlijden in 1980 verschijnen opeens steeds meer nationalisten. Plotseling wordt iemands naam, religie, en persoonlijk achtergrond belangrijk. Voor ons een ondenkbaar iets. Al een jaar eerder, in 1991, is het geweld in Slovenië en Kroatië uitgebarsten en met lede ogen kijken we naar alle verschrikkingen op de tv. We waren er heilig van overtuigd dat zoiets nooit in Bosnië en zeker niet in Sarajevo kon gebeuren. Maar, op 5 april 1992 ging het mis. De vredesdemonstratie tegen nationalisme eindigt in een bloedbad bij het parlement. Scherpschutters van de Bosnisch-Servische politicus Radovan Karadžić schieten op onschuldige mensen. Wat volgt zijn 1.425 gruwelijke oorlogsdagen waarin onze stad volledig wordt omringd. Een openluchtgevangenis. De langste belegering in de geschiedenis van moderne oorlogsvoering.

Alle mannen moeten daarop het leger in. Ook ik dus. Aangezien de frontlinie dwars door Dobrinja loopt, bevind ik mij uiteindelijk in de loopgraven van mijn eigen woonwijk. Tanks en milities sluiten ons in en in de eerste weken is Dobrinja ook afgesloten van de rest van Sarajevo. Dus ook van de tv-studio waar Ismir werkt. Sarajevo wordt onophoudelijk bestookt met mortieren, kogels en granaten. Amel en mama zijn vaak noodgedwongen alleen thuis en staan doodsangsten uit. Het water en de elektriciteit worden door de belegeraars afgesloten. Geen water dus. Geen licht. En ook geen verwarming.

Als we na een tijdje toch weer met de rest van de stad worden verbonden, lukt het Ismir om door de loopgraven naar huis toe te komen vanuit zijn werk. De emoties zijn onbeschrijfelijk. Toch gaat het leven stug door. Ik verdedig de stad als soldaat en Ismir met zijn journalistieke werk. Hij maakt verslagen van alle ontwikkelingen en van ons grote lijden. Beelden die de werkelijkheid moeten overbrengen naar de rest van de wereld. In de hoop dat de waarheid ons helpt. Maar er zal weinig tot niets gebeuren. De wereld kijkt toe terwijl jong en oud sterft.

Toch houden wij moed. Er wordt vindingrijk een tunnel onder het vliegveld door gegraven. De ingang is op slechts 150 meter van ons woonhuis in Dobrinja. Een ultrageheim project. Voedsel, brandstof, wapens, mensen en soldaten komen zo alsnog mondjesmaat de stad in en uit. Mijn jongste zoon Amel, die nog maar 13 jaar oud is, meldt zich aan als runner voor de tunnel. Hij draagt spullen en helpt de ouderen. Als ouders zijn wij blij. Onder de aarde is hij als kind tenminste veilig voor de kogels en granaten en ook het tv-gebouw waar Ismir werkt is van gewapend beton.

Maar dan wordt ook Ismir voor het leger opgeroepen en naar de linies gezonden rondom de stad. Daarvan komt hij gebroken terug. Wij beseffen als ouders dat als dit zo door gaat, hij dat niet zal overleven. We besluiten daarom dat hij het beste de stad kan verlaten door te vluchten door de tunnel. Als oudste heeft hij in het buitenland de meeste kans om te overleven. Oudste? Ismir is net 20 geworden, maar door de laatste 2 jaar oorlog lijkt hij veel ouder.

Op een koude novemberavond in 1994 nemen wij hartverscheurend afscheid van elkaar. We kleden ons aan met de netste kleren die we nog hebben en nemen nog wat laatste foto’s ter herinnering. Samen lopen we naar de ingang van de tunnel. Een kus, een knuffel en Ismir is weg. Dagen lang weten wij niet of hij de reis naar het Westen heeft overleeft. Uiteindelijk komt het bericht via het Rode Kruis dat hij in Nederland is belandt. En ook al komt Ismir na het einde van de oorlog vaak langs… Het zal tot in 2016 duren dat wij als gezin pas echt zijn herenigd.

Note: ‘’Enkeltje Holandija’’ is de voorstelling die is gemaakt over de familie Hero en werd op 4 mei 2023 uitgezonden door Omroep Flevoland

Omroep Flevoland – Gemist – Enkeltje Holandija

Vernietigingskamp Sobibor

Verhalen uit vernietigingskamp Sobibor

Op 10 februari 1943 komen de nazi’s de kinderen en personeel ophalen. Via Oostburg komen de totaal 70 personen terecht in de strafbarak van Westerbork. Een van de kinderen krijgt roodvonk waardoor ze in quarantaine moeten. Maar op 2 maart vertrekt een groep van 25 kinderen met 5 leidsters naar Sobibor.

Rebekka blijft achter in Westerbork met de rest van de groep. Maar op 10 maart vertrekt zij samen met 38 kinderen op transport. Een van de leidsters overleeft het, omdat zij op het moment van transport in de ziekenbarak lag met roodvonk. Rebekka wordt net als de meesten van het transport direct bij aankomst vermoord.

Uiteindelijk zullen 13 vrouwen dit transport overleven. Zij werden bij aankomst geselecteerd voor werk. Cato, een van de overlevenden, beschrijft de aankomst in Sobibor: “Na aankomst in Sobibor werden degenen die konden lopen naar een open barak in het kamp gedirigeerd, terwijl de ouderen die niet vlug genoeg meekonden de trein uitgesmeten werden. Wie niet kon lopen, werd op kiepkarretjes geladen en over een smalspoor het kamp ingereden.”

Mirjam Blits, ook een overlevende van Sobibor beschrijft de aankomst als volgt: “Direct nadat de trein tot stilstand was gekomen, hoorden wij brullen: “Los! Aussteigen! Schnell, schnell”. Ik zag toen voor het eerst een concentratiekamp. Wij werden uit de trein geslagen en ik gilde nog om mijn bagage, maar deze zou later wel komen. Ik wilde nog een oude heer helpen uitstappen, maar voor ik het wist had ik reeds een slag met een zweep te pakken. De bewaking bestond uit Oekraïners in bruine uniformen, met harde mottige gezichten en op de kraag een doodskop en het SS-teken. Zij hadden natuurlijk zwepen en kaplaarzen aan met spijkers. Wij werden het kamp binnengeleid en de mannen werden van de vrouwen gescheiden. Dit is de laatste keer geweest dat ik Eddy (haar man) en Menno Troostwijk (een van de lotgenoten uit de trein) gezien heb. De vrouwen en kinderen werden in een lege barak gestopt en daarna moesten wij ons in rijen van vijf opstellen. Een Oberscharführer liep langs de rijen en zocht 25 jonge meisjes uit, waartoe ook ik behoorde. Omdat Ansje niet uitgezocht was en ik mijn afspraak met haar man Menno herinnerde dat ik zo lang mogelijk voor haar zou zorgen, liep ik op een Duitser af en vroeg of “mijn zuster” ook bij mij mocht komen staan. De Oberscharführer keek mij aan en knikte instemmend. Er waren dus in totaal 26 meisjes uitgezocht, die naar een pleintje werden gebracht dat omgeven was met prikkeldraad, dat gezien de witte stoppen, wel onder stroom zou staan. Verder was er nog een soort rietafscheiding. Voor het pleintje waar wij stonden was een open vlakte met rails waarop elektrische lorries stonden. Ik zag dat alle mannen, vrouwen en kinderen, in totaal een 1500, op deze lorries werden gegooid. Grote luidsprekers stonden opgesteld, waaruit brallende Duitse schlagers klonken. De lorries werden op gang gebracht en reden in vliegende vaart af en aan. Op de lorries zaten ook Oekraïners, die met hun zwepen op het transport los sloegen. Het was een gekerm en geschreeuw van belang. Vervolgens werd de mitrailleur erop gezet. Wij waren allen gebroken en hadden geen sprankje hoop meer om onze mannen ooit nog terug te zien. Vervolgens werd ons groepje in een barak geduwd waar wij geheel werden ontkleed. Onze sieraden, foto’s en dergelijke moesten we afgeven. Vervolgens werden wij weer in een trein gestopt en vertrokken de 26 meisjes met onbekende bestemming”.

Esmir in Srebrenica 1994 (foto: Serge Janssen)

Het verhaal over Esmir uit Bosnië

Esmir Mujičić groeit op in de jaren tachtig van de vorige eeuw in het Bosnische dorp Štedra. Een pareltje van natuurschoon in het oostelijke deel van Bosnië & Herzegovina. Aldaar in zijn ouderlijk huis beleeft hij een prachtige jeugd samen met zijn neefjes, nichtjes, opa en oma.

De landelijke omgeving van dit dorpje in het hart van Europa is heus een eldorado voor kinderen. Het zijn eindeloze dagen vol avonturen in de bergen, bossen en heuvels. Van het bouwen van een dam in rivier, om een zomers een zwembad te maken, tot aan het stiekem roken van sigaretten of Esmir’s grote hobby: vissen vangen met zijn lievelings kater mac-mac (kat-kat).

Maar dan breekt in 1992 de oorlog uit in Bosnië en rijden de tanks en milities uit buurland Servië op steenworp afstand van Esmir’s dorp de grens over bij de rivier de Drina. Het duurt niet lang of ook Štedra wordt aangevallen. Door kogels en mortieren bestookt vluchten de meeste inwoners de omliggende heuvels en bergen in. Schuilend in zelfgemaakte tentjes. Esmir is dat voorjaar net zestien geworden, maar in die koude nachten van vluchten door donkere bossen verliest hij voorgoed zijn onbezorgde jeugd.

Na enkele omwegen belandt de familie in de inmiddels wereldberoemde Bosnische stad Srebrenica. Uit de wijde omtrek vluchten mensen die kant op in de hoop om zo aan het geweld van het Bosnisch-Servische leger en de Servische milities te kunnen ontkomen. De stad vult zich in de daarop volgende maanden met duizenden vluchtelingen, terwijl de vijandige troepen Srebrenica vanuit de bergen en heuvels omsingelen. Esmir zit dan, evenals duizenden anderen, vast in een openluchtgevangenis.

Toch gaat het leven door. Ook in die gruwelijke oorlog. Esmir houdt de moed erin. Samen met zijn jongere maatje Osman helpen zij hun families met het dragen van water en doden ze de tijd met het stelen kweeperen (een delicatesse in een plek waar geen eten meer is!) en met het spelen van schaak.

Als uiteindelijk internationale vredestroepen de stad binnenkomen met de opdracht de mensen te beschermen, doet ook Nederland daaraan mee. Zo kan het zijn dat Esmir begin 1994 Serge Janssen ontmoet: een dan eenentwintigjarige Dutchbat soldaat. Met een beetje engels en met handen en voeten ontstaat er al snel een vriendschap tussen de twee jonge jongens. Ze roken, hakken hout, maken grapjes en spelen schaak op een bord met pionnen dat door Esmir zelf is gemaakt. Dat doen ze vaak op het terrein van de legerbasis, waar Esmir tegen alle regels in door Serge vaak stiekem wordt binnen gelaten.

Maar Serge is niet alleen soldaat. Hij is ook hobbyfotograaf. Op die manier legt hij in de maanden dat hij in de stad is het dagelijkse leven in Srebrenica vast. Beeltenissen van mensen zoals jij en ik. Kinderen, opa’s, oma’s en gezinnen. Opgesloten in een hel op aarde.

Als in de zomer van 1994 Serge’s diensttijd er uiteindelijk opzit, moet hij terug naar Nederland. Vlak voor het afscheid maakt hij nog één mooie portretfoto van zijn Bosnische vriend. ‘’Als je weer terugkomt, neem je dan die foto’s voor mij mee?’’ vraagt Esmir nog. Maar dat zal nooit gebeuren. Een klein jaar later, In juli 1995, wordt de stad overlopen door de Bosnisch-Servische troepen en Servische milities. Esmir vlucht de bossen in, maar wordt uiteindelijk met duizenden anderen om het leven gebracht. De eerste genocide in Europa sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog.

Vijfentwintig jaar later raakt ook theatermaker en schrijver Nick Teunissen met Serge Janssen bevriend. Hij belooft Serge te helpen om familieleden van Esmir terug te vinden. Samen met de inwoners van Srebrenica start Nick een zoektocht naar de moeder van Esmir, in de hoop haar de foto van haar zoon te kunnen geven. Uiteindelijk vinden zij moeder Zlata in de zomer van 2020 terug.

Evenals duizenden anderen Bosnische families hebben de ouders van Esmir tot dan toe geen enkele foto of bezitting van hun geliefden. De uitvoerders van de Bosnische genocide wilden namelijk niet alleen fysiek maar ook cultureel het Bosnische volk uitroeien. Alle herinneringen aan wie zij waren moesten daarom structureel worden vernietigd. Net zoals dat de Joodse mensen werd aangedaan tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Maar door de zoektocht naar de moeder van Esmir, vond men uiteindelijk ook alle andere herinneringen aan Esmir terug. Zijn verhaal staat onder andere opgeschreven in het boek dat Nick met Serge uitgaf, getiteld: ‘’Opzoek naar Esmir’’. Zo leeft hij voort en is zijn leven niet uitgewist.

Note:

1. In dit videofragment speelt de Bosnische actrice Selma Alispahić een deel uit het verhaal van ‘’Opzoek naar Esmir’’. Aan de hand van herinneringen van mensen uit Srebrenica, laat zij zien hoe mooi de stad was voor de oorlog. Een schril contrast met de nieuwsbeelden uit de jaren negentig.

Link: www.youtube.com/watch?v=mQWTt9YFePM

2. In dit videofragment speelt de Bosnische acteur Din Hodžić een deel uit het verhaal van ‘’Opzoek naar Esmir’’. Aan de hand van herinneringen van Osman, een goede vriend van Esmir, beschrijft hij hoe hij vlucht door de bergen als Srebrenica door het Bosnisch-Servische leger wordt ingenomen.

Link: www.youtube.com/watch?v=0m3_t2iLIwE

Vlissingen in de Tweede Wereldoorlog

Het verhaal van Jenny Lippens-de Roos

Vluchten van huis en haard voor de vijand en altijd de angst voor bombardementen. Het is de geschiedenis van zó veel mensen. Ging de oorlog ooit uit hen? Jenny Lippens-de Roos was 4 jaar toen de oorlog uitbrak. Zij woonde in Zeeland tot vluchten voor de bezetter de enige overleving leek.

In de oorlog wisten wij niet beter: We moesten steeds opnieuw vluchten. Van onze woonplaats Vlissingen, naar Koudekerke, Abeele, Domburg, Naarden en aan het einde van de oorlog naar Walcheren.
In Vlissingen werd al snel na de bezetting de vliegtuigfabriek, het vliegveld en de scheepswerf bezet. Uit angst voor wat er nog zou komen, vertrokken wij naar Koudekerke om even op adem te komen bij de boer. Als kind ervaarden we dit als één groot avontuur. Het was toch leuk om met je matrasje naar een logeeradres te gaan! Mijn ouders waren wel bang en dat was voelbaar in elke vezel. Hoe klein ik ook was: dat weet ik nog zó goed.

Ik kan me herinneren dat papa me een keer naar de kapper bracht en zei: ‘ik kom je hier halen als je klaar bent’. Ineens waren er sirenes en volgden de bommen. Dát was het moment waarop ik echt bang werd.
In Domburg woonden we 7 maanden in het bos bij de boswachter. Als kind voelde ik me daar gelukkig omdat ik er kon spelen met Rinus. Oh, wat hebben wij een kattenkwaad uitgehaald samen. Papa ging toen dagelijks met gevaar voor eigen leven op de fiets naar Vlissingen om te werken.

Mijn schooljuf Haring werd getroffen en overleed, mijn mama verstopte mij op de WC als er bombardementen waren, mijn buurjongetje werd gedood in de schuilkelder en bij papa zag je de tranen in zijn ogen als hij zei: ‘we gaan op Radio Oranje naar onze Koningin luisteren’ en daarop pakte hij onze verboden radio uit de schuilplaats. Er werd een V1 gebouwd die op Engeland werd gericht, ik was getuige van het afhakken van benen van dode paarden, dijken werden kapot gemaakt en in Westkapelle zijn de helft van alle inwoners verdronken. Toen we net weer terug waren in Middelburg begonnen de beschietingen waarbij ook de munitiefabriek is geraakt.
Zo maar herinneringen. De oorlog liet zich zien in al haar verschrikkingen en blijheid en geluk maakten plaats voor verdriet en angst.

Inmiddels was alles plat en wij waren dodelijk vermoeid toen op 19 oktober Zeeland werd bevrijd. Het voelde niet vrij. Er was niets meer om naar toe te gaan. We gingen naar de kerk in Zuid Beverland en ik herinner me nog zó goed de kisten vól met prachtige rode sterappels. Helaas konden we daar niet blijven.
De slager in Goes bood ons hulp. Er was daar een Kerstviering van het Leger des Heils met lampjes en muziek. Ik zal dat nooit vergeten.

Bijna de hele oorlog waren we op de vlucht, de angst was altijd groot en ook ná de bevrijding bleven we lang zwak: we hadden luizen en schurft en de oorlog zat diep in ons geworteld. Dat merk ik nú als ik lees over oorlogen en brandhaarden vandaag de dag. Dat schrijnende verdriet dat mensen van elkaar worden gescheiden, moeten vluchten en in het ongewisse leven over het lot van hun dierbaren.

Mensen lijden onder macht. We proberen de wereld te verbeteren, maar het lukt niet. De oorlog heeft mij geleerd om weerbaar te zijn, maar ik ben ook bang voor de toekomst van mijn kleinkinderen en zo meteen voor mijn achterkleinkindje. Voor hen zal ik net als mijn vader deed zo normaal mogelijk doen en misschien, net als hij voor óns deed, voorlezen uit Bolleke de Beer. Angst mag géén kans krijgen.

Mijn ouders waren mijn lichtpuntjes. Altijd positief, zij probeerden van alles een feestje te maken terwijl de werkelijkheid toch anders was. Dát gaf ons de kracht om door te gaan. Ik kan nu op mijn 88ste zeggen: ik heb het gered en de oorlog is een beetje uit mij gegaan.

Feest na de bevrijding van Amsterdam

Het verhaal van Mario Kramer

Mario Kramer heeft als kind de 2de WO meegemaakt en eens hoopte hij de wereld beter achter te laten dan dat hij hem had aangetroffen. Nooit meer oorlog is zijn motto.

Ik was 4 jaar toen de hongerwinter begon en weet nog goed hoe blij ik was met een suikerbiet van de suikerbietenfabriek in Zwanenburg. Ik was daar letterlijk ‘gedumpt’ bij mijn tante om uit de gevarenzone in mijn geboorteplaats Amsterdam te komen. Ik hield veel van mijn tante en ze zorgde goed voor me. Mijn broer ging naar Friesland en zo werden we verdeeld en veiliggesteld voor het oorlogsgevaar.

In Amsterdam waren veel razzia’s waarbij mensen werden meegenomen of werden doodgeschoten. Ze waren voornamelijk bedoeld om Joods mensen te vinden. Het was levensgevaarlijk, de Grünerpolizei stond dagelijks op wacht en hield alles in de gaten.
Als er een razzia kwam dan gilden zij “rauskommen”, zij trapten daarna deuren in en mensen moesten dan mee naar buiten. Zij werden letterlijk hun huizen uitgeschopt. Bij één van de razzia’s werd mijn buurjongen in zijn rug geschoten. Hij bloedde dood en wij konden niets voor hem doen. We waren allemaal van slag en wisten niet goed om te gaan met deze verschrikkingen. Ik maakte nog een hele domme grap: staan we hier soms in de rij voor suikerbieten?

Soms ging ik mee achterop de fiets van Amsterdam naar Halfweg. Als we een boer tegenkwamen gaven we hem een zak aardappels in ruil voor melk. Op één van onze tochten moesten we bij Sloterdijk onze fiets inleveren. Mijn moeder zei niets meer en ik vond het vreselijk dat ik haar niet kon helpen. Alle fietsen waren weg na de oorlog. De Duitsers hadden ze meegenomen.

Mijn tante vond de razzia’s veel te gevaarlijk voor kinderen en daarom werd ik opgehaald door een vreemde mevrouw uit het verzet. Zij verstopte mij en ik kon in mijn nieuwe schuilplaats alleen maar liggen. Er was ook geen eten. De dokter dacht oprecht dat ik nog maar enkele dagen in leven zou zijn. Gelukkig is die prognose niet uitgekomen. Terwijl mijn vader voor de Canadezen de droppings deed van het witte brood en mijn moeder eten weggaf als ze zag dat iemand echt flauwviel van de honger, leed ik onder de oorlogsontberingen en de honger op mijn nieuwe onderduikadres.

Het pension van mijn ouders was aan het Da Costaplein 3 in Amsterdam. Later in de oorlog mocht ik toch weer terug naar huis. Thuis was er geen eten meer en toch was ik heel erg blij weer thuis te zijn.

Het huis aan het Da Costaplein was ook de plek waar ik bij de bevrijding op het dak klom om de bevrijders te zien die over de Nassaukade liepen. Dat was een gevoel wat ik nog steeds niet goed beschrijven kan. Euforisch.

Na de oorlog liet mijn tante mij in de kelder van hun meubelwinkel in de Bilderdijkstraat wekpotten zien met goed bewaard voedsel. Mijn moeder werd toen heel boos, want wij hadden zo veel hongergeleden terwijl er dichtbij zo veel eten was zonder dat wij dat wisten.

Mijn moeder is van alle spanningen erg ziek geworden en zij moest naar een ziekenhuis om weer op te knappen en ik moest na de oorlog naar een psycholoog. Onder mijn kussen verstopte ik een speelgoed geweer want als er weer oorlog zou komen, was ik tenminste goed voorbereid.

Veel later

De oorlog stak in mijn leven van tijd tot tijd de kop op. Zelfs nog toen ik op de kweekschool zat in Amsterdam waar ik een soort opstand tegen de komst van de minister president van Duitsland organiseerde. Dat mocht niet gebeuren! De verzetsheld Johan van der Hulst heeft zijn komst naar Amsterdam toen tegengehouden. En ook een keer toen ik In het verzetsmuseum in Amsterdam in een zolderkamertje kwam en het nep-geluid van bommenwerpers hoorde. Ik had een deja vu en werd er helemaal beroerd van. Het oorlogsgeluid van de bombardementen in Amsterdam beleefde ik weer helemaal opnieuw.

Het is goed dat de oorlogsverhalen ‘levend’ blijven. Op de Kweekschool en de Pedagogische Academie werd er ook al veel over gesproken. Laat mensen van nu weten wat er is gebeurd zodat ze hun steentje kunnen blijven bijdragen aan de verworven vrijheid. Een vrijheid die ons gegeven is door zovelen die het nooit hebben mogen meemaken.
Anno 2024 zie ik met lede ogen aan wat er in de wereld gebeurt en denk ik oprecht: zou ik de wereld toch nog een stukje beter kunnen achterlaten? ‘Nooit meer oorlog’ het blijft mijn motto.