Burgemeester Hein van der Loo met kinderen van openbare basisschool Het Avontuur
Het kistje waarin de verhalen bewaard worden

Erfgoeddragers Almere

De verhalen van mensen die genocides hebben overleefd, mogen niet verloren gaan. Hopelijk kunnen wij van ze leren. Al is het maar iets, in welke vorm dan ook.

De jonge erfgoeddragers van Almere zijn jonge scholieren die de verhalen optekenen en ze verspreiden. Het project startte in 2023 en krijgt in 2024 een vervolg. De verhalen willen we laten zien via onze website, via 1Almere en andere media en tijdens gastlessen op de scholen.

Het gaat over mensen die de Holocaust overleefden en andere genocides ná de Tweede Wereldoorlog. Talloze onschuldige slachtoffers die bruut van het leven werden beroofd. Het gaat ook over het leed dat overlevenden is aangedaan. Oorlog zit in de mensen en zij nemen dit de rest van hun leven mee.

Opdat het nooit meer zal gebeuren! Tot op de dag van vandaag blijkt het steeds weer: Vrijheid en Vrede zijn niet vanzelfsprekend!

Foto: Familie Hero vlak voor het vertrek van Ismir. (v.l.n.r.: Ismir, mama Hajrija, Amel, en onderaan de foto vader Mustafa.

Het verhaal van de familie Hero uit Bosnië

Mijn vrouw Hajrija en ik (Mustafa) zijn beide geboren in 1952 in Sarajevo. De naoorlogse generatie die midden in de wederopbouw opgroeit in een multicultureel land waar men al eeuwen lang vreedzaam samenleeft. Bosnië en Herzegovina is op dat moment onderdeel van Joegoslavië. Als jong stel Sarajevanen weten wij niet beter dan dat het Oosten en het Westen elkaar hier ontmoeten. Onze stad ligt in een dal. Omringd en ingesloten door vijf grote bergen. We trouwen in 1973 en werken hard, maar ontspannen evenzogoed. Met barbecues en vrienden in de flanken van de bergen. Het leven is er goed. Precies 9 maanden na onze huwelijksnacht wordt onze eerste zoon Ismir geboren en 6 jaar later in 1980 komt onze tweede zoon Amel ter wereld.

Sarajevo kampt al jaren met een tekort aan woningen. Een koophuis was voor onze generatie ondenkbaar en als huurders zonder bescherming verhuizen wij noodgedwongen maar liefst 17 keer in een tijdbestek van 8 jaar. Maar, begin jaren tachtig komen we vol in de internationale spotlights te staan. Onze bergen worden Olympisch. De spelen van 1984 zijn namelijk toegewezen aan onze stad! Sarajevo gaat groeien. Grenzend aan het vliegveld wordt voor de sporters uit de hele wereld een speciale woonwijk Dobrinja uit de grond gestampt. De bedoeling is dat jonge gezinnen na afloop van dit wereld-evenement die woningen gesubsidieerd kunnen kopen. We schijven ons in en zijn dolgelukkig dat wij ingeloot worden om al voor de Spelen onze eerste koopwoning te mogen betrekken. Het is zomer 1982 als we aan de rand van het toekomstige Olympische dorp naar ons eerste koophuis verhuizen.

Onze oudste zoon Ismir ontwikkelt zich al snel als een bijzonder creatieve jongen. Hij zingt en danst en schrijft op hoog niveau. Na een tijdje gaat hij als puber werken voor de nationale radio en even later eindigt Ismir zelfs als jonge regisseur van het landelijke tv-journaal van Bosnië. Het gaat ons goed. Tot 5 april 1992. De oorlog in onze stad begint…

Al een paar jaar rommelt het in heel Joegoslavië. Sinds Tito’s overlijden in 1980 verschijnen opeens steeds meer nationalisten. Plotseling wordt iemands naam, religie, en persoonlijk achtergrond belangrijk. Voor ons een ondenkbaar iets. Al een jaar eerder, in 1991, is het geweld in Slovenië en Kroatië uitgebarsten en met lede ogen kijken we naar alle verschrikkingen op de tv. We waren er heilig van overtuigd dat zoiets nooit in Bosnië en zeker niet in Sarajevo kon gebeuren. Maar, op 5 april 1992 ging het mis. De vredesdemonstratie tegen nationalisme eindigt in een bloedbad bij het parlement. Scherpschutters van de Bosnisch-Servische politicus Radovan Karadžić schieten op onschuldige mensen. Wat volgt zijn 1.425 gruwelijke oorlogsdagen waarin onze stad volledig wordt omringd. Een openluchtgevangenis. De langste belegering in de geschiedenis van moderne oorlogsvoering.

Alle mannen moeten daarop het leger in. Ook ik dus. Aangezien de frontlinie dwars door Dobrinja loopt, bevind ik mij uiteindelijk in de loopgraven van mijn eigen woonwijk. Tanks en milities sluiten ons in en in de eerste weken is Dobrinja ook afgesloten van de rest van Sarajevo. Dus ook van de tv-studio waar Ismir werkt. Sarajevo wordt onophoudelijk bestookt met mortieren, kogels en granaten. Amel en mama zijn vaak noodgedwongen alleen thuis en staan doodsangsten uit. Het water en de elektriciteit worden door de belegeraars afgesloten. Geen water dus. Geen licht. En ook geen verwarming.

Als we na een tijdje toch weer met de rest van de stad worden verbonden, lukt het Ismir om door de loopgraven naar huis toe te komen vanuit zijn werk. De emoties zijn onbeschrijfelijk. Toch gaat het leven stug door. Ik verdedig de stad als soldaat en Ismir met zijn journalistieke werk. Hij maakt verslagen van alle ontwikkelingen en van ons grote lijden. Beelden die de werkelijkheid moeten overbrengen naar de rest van de wereld. In de hoop dat de waarheid ons helpt. Maar er zal weinig tot niets gebeuren. De wereld kijkt toe terwijl jong en oud sterft.

Toch houden wij moed. Er wordt vindingrijk een tunnel onder het vliegveld door gegraven. De ingang is op slechts 150 meter van ons woonhuis in Dobrinja. Een ultrageheim project. Voedsel, brandstof, wapens, mensen en soldaten komen zo alsnog mondjesmaat de stad in en uit. Mijn jongste zoon Amel, die nog maar 13 jaar oud is, meldt zich aan als runner voor de tunnel. Hij draagt spullen en helpt de ouderen. Als ouders zijn wij blij. Onder de aarde is hij als kind tenminste veilig voor de kogels en granaten en ook het tv-gebouw waar Ismir werkt is van gewapend beton.

Maar dan wordt ook Ismir voor het leger opgeroepen en naar de linies gezonden rondom de stad. Daarvan komt hij gebroken terug. Wij beseffen als ouders dat als dit zo door gaat, hij dat niet zal overleven. We besluiten daarom dat hij het beste de stad kan verlaten door te vluchten door de tunnel. Als oudste heeft hij in het buitenland de meeste kans om te overleven. Oudste? Ismir is net 20 geworden, maar door de laatste 2 jaar oorlog lijkt hij veel ouder.

Op een koude novemberavond in 1994 nemen wij hartverscheurend afscheid van elkaar. We kleden ons aan met de netste kleren die we nog hebben en nemen nog wat laatste foto’s ter herinnering. Samen lopen we naar de ingang van de tunnel. Een kus, een knuffel en Ismir is weg. Dagen lang weten wij niet of hij de reis naar het Westen heeft overleeft. Uiteindelijk komt het bericht via het Rode Kruis dat hij in Nederland is belandt. En ook al komt Ismir na het einde van de oorlog vaak langs… Het zal tot in 2016 duren dat wij als gezin pas echt zijn herenigd.

Note: ‘’Enkeltje Holandija’’ is de voorstelling die is gemaakt over de familie Hero en werd op 4 mei 2023 uitgezonden door Omroep Flevoland

Omroep Flevoland – Gemist – Enkeltje Holandija

Esmir in Srebrenica 1994 (foto: Serge Janssen)

Het verhaal over Esmir uit Bosnië

Esmir Mujičić groeit op in de jaren tachtig van de vorige eeuw in het Bosnische dorp Štedra. Een pareltje van natuurschoon in het oostelijke deel van Bosnië & Herzegovina. Aldaar in zijn ouderlijk huis beleeft hij een prachtige jeugd samen met zijn neefjes, nichtjes, opa en oma.

De landelijke omgeving van dit dorpje in het hart van Europa is heus een eldorado voor kinderen. Het zijn eindeloze dagen vol avonturen in de bergen, bossen en heuvels. Van het bouwen van een dam in rivier, om een zomers een zwembad te maken, tot aan het stiekem roken van sigaretten of Esmir’s grote hobby: vissen vangen met zijn lievelings kater mac-mac (kat-kat).

Maar dan breekt in 1992 de oorlog uit in Bosnië en rijden de tanks en milities uit buurland Servië op steenworp afstand van Esmir’s dorp de grens over bij de rivier de Drina. Het duurt niet lang of ook Štedra wordt aangevallen. Door kogels en mortieren bestookt vluchten de meeste inwoners de omliggende heuvels en bergen in. Schuilend in zelfgemaakte tentjes. Esmir is dat voorjaar net zestien geworden, maar in die koude nachten van vluchten door donkere bossen verliest hij voorgoed zijn onbezorgde jeugd.

Na enkele omwegen belandt de familie in de inmiddels wereldberoemde Bosnische stad Srebrenica. Uit de wijde omtrek vluchten mensen die kant op in de hoop om zo aan het geweld van het Bosnisch-Servische leger en de Servische milities te kunnen ontkomen. De stad vult zich in de daarop volgende maanden met duizenden vluchtelingen, terwijl de vijandige troepen Srebrenica vanuit de bergen en heuvels omsingelen. Esmir zit dan, evenals duizenden anderen, vast in een openluchtgevangenis.

Toch gaat het leven door. Ook in die gruwelijke oorlog. Esmir houdt de moed erin. Samen met zijn jongere maatje Osman helpen zij hun families met het dragen van water en doden ze de tijd met het stelen kweeperen (een delicatesse in een plek waar geen eten meer is!) en met het spelen van schaak.

Als uiteindelijk internationale vredestroepen de stad binnenkomen met de opdracht de mensen te beschermen, doet ook Nederland daaraan mee. Zo kan het zijn dat Esmir begin 1994 Serge Janssen ontmoet: een dan eenentwintigjarige Dutchbat soldaat. Met een beetje engels en met handen en voeten ontstaat er al snel een vriendschap tussen de twee jonge jongens. Ze roken, hakken hout, maken grapjes en spelen schaak op een bord met pionnen dat door Esmir zelf is gemaakt. Dat doen ze vaak op het terrein van de legerbasis, waar Esmir tegen alle regels in door Serge vaak stiekem wordt binnen gelaten.

Maar Serge is niet alleen soldaat. Hij is ook hobbyfotograaf. Op die manier legt hij in de maanden dat hij in de stad is het dagelijkse leven in Srebrenica vast. Beeltenissen van mensen zoals jij en ik. Kinderen, opa’s, oma’s en gezinnen. Opgesloten in een hel op aarde.

Als in de zomer van 1994 Serge’s diensttijd er uiteindelijk opzit, moet hij terug naar Nederland. Vlak voor het afscheid maakt hij nog één mooie portretfoto van zijn Bosnische vriend. ‘’Als je weer terugkomt, neem je dan die foto’s voor mij mee?’’ vraagt Esmir nog. Maar dat zal nooit gebeuren. Een klein jaar later, In juli 1995, wordt de stad overlopen door de Bosnisch-Servische troepen en Servische milities. Esmir vlucht de bossen in, maar wordt uiteindelijk met duizenden anderen om het leven gebracht. De eerste genocide in Europa sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog.

Vijfentwintig jaar later raakt ook theatermaker en schrijver Nick Teunissen met Serge Janssen bevriend. Hij belooft Serge te helpen om familieleden van Esmir terug te vinden. Samen met de inwoners van Srebrenica start Nick een zoektocht naar de moeder van Esmir, in de hoop haar de foto van haar zoon te kunnen geven. Uiteindelijk vinden zij moeder Zlata in de zomer van 2020 terug.

Evenals duizenden anderen Bosnische families hebben de ouders van Esmir tot dan toe geen enkele foto of bezitting van hun geliefden. De uitvoerders van de Bosnische genocide wilden namelijk niet alleen fysiek maar ook cultureel het Bosnische volk uitroeien. Alle herinneringen aan wie zij waren moesten daarom structureel worden vernietigd. Net zoals dat de Joodse mensen werd aangedaan tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Maar door de zoektocht naar de moeder van Esmir, vond men uiteindelijk ook alle andere herinneringen aan Esmir terug. Zijn verhaal staat onder andere opgeschreven in het boek dat Nick met Serge uitgaf, getiteld: ‘’Opzoek naar Esmir’’. Zo leeft hij voort en is zijn leven niet uitgewist.

Note:

1. In dit videofragment speelt de Bosnische actrice Selma Alispahić een deel uit het verhaal van ‘’Opzoek naar Esmir’’. Aan de hand van herinneringen van mensen uit Srebrenica, laat zij zien hoe mooi de stad was voor de oorlog. Een schril contrast met de nieuwsbeelden uit de jaren negentig.

Link: www.youtube.com/watch?v=mQWTt9YFePM

2. In dit videofragment speelt de Bosnische acteur Din Hodžić een deel uit het verhaal van ‘’Opzoek naar Esmir’’. Aan de hand van herinneringen van Osman, een goede vriend van Esmir, beschrijft hij hoe hij vlucht door de bergen als Srebrenica door het Bosnisch-Servische leger wordt ingenomen.

Link: www.youtube.com/watch?v=0m3_t2iLIwE

De slag om de Grebbeberg

Het verhaal van Henk van Slooten

Als kind begreep ik niet altijd wat er werd gezegd en geschreven over de Tweede Wereldoorlog. Maar dat er gevaar dreigde, begreep ik maar al te goed. Het was het begin van een verschrikkelijke oorlog die tientallen miljoenen slachtoffers kent.

Op 10 mei 1940 werd er melding gemaakt van overschrijding van Nederlands grondgebied door Duitse strijdkrachten. Met deze schending verklaarde Nederland de oorlog aan Duitsland.

De radio bleef maar uitzenden over de gevechten: “zware gevechten op de Grebbeberg, de brug over de Waal werd opgeblazen”… je begreep er niets van.
“Het legerbulletin maakt bekend dat in de vroege ochtenduren Duitse soldaten in rubberboten de Maas over proberen te steken.
Extra bericht: “hoewel met grote verliezen zijn de Duitsers er toch in geslaagd een bruggenhoofd te vormen op de oevers van de Maas. Onze soldaten waren tegen deze grote aanvalsgolven niet opgewassen en moesten zich overgeven. Ze werden als krijgsgevangenen weggevoerd.”

Na een snee brood gegeten te hebben ging ik naar school. De Sint Bavo school.
Het geluid van de sirene deed me opschrikken. Snel dook ik onder de brug vlakbij school, want de sirene betekende dat er vliegtuigen aan kwamen om te bombarderen. Wat en waar wist je niet. Een lang aanhoudende toon gaf te kennen dat het gevaar geweken was en het dus weer veilig was.

Een extra radiobericht deed mij even stoppen met eten. Het nieuws was somber van inhoud. De Duitsers waren Nederland dieper binnengedrongen. Wel met grote verliezen, maar toch… Nederland kreeg een ultimatum tot overgave. Als Nederland zich niet zou overgeven, werden een aantal steden, waaronder Rotterdam, platgegooid.
Soms luisterde ik bij de buurjongen naar een geheime zender onder de vloer. Zo kreeg ik de berichten over de oorlog met slecht en goed nieuws.

“Ma, mag ik nog even naar buiten?” “Ja, maar om zeven uur naar binnen,” zei mijn moeder. Snel mijn jas aan. Buiten stonden Jan, Klaas, Koos, Gerard, Aard, Piet, Adrie en Wim al te wachten. Zo ging dat alle dagen, want wij speelden altijd honkbal en voetbal in de straat.

“Henk, kom je binnen!” klonk de stem van mijn moeder. Meestal luisterde ik wel snel, omdat ik wist dat mijn vader in die dingen streng was. Als je niet naar je moeder luisterde, wist je dat je de volgende dag niet op straat mocht.

De volgende dag ging ik weer naar school en kwam ik Gerard tegen: ”Henk, heb je het al gehoord? De Duitsers hebben Rotterdam gebombardeerd. Mijn moeder zegt dat er een extra bulletin komt van de legerleiding.”
Niet wetend wat het verder betekende gingen wij richting school. Tot onze verbazing was de school nog niet open. De kinderen speelden op straat voor de school.
Wij mochten die dag naar huis gaan en morgen weer naar school komen. De volle betekenis van zoiets drong niet tot je door. Blij gingen wij naar huis en verzamelden vriendjes bij elkaar om bij de kerk weer te voetballen.

Aan de landen die bezet of veroverd werden kwam maar geen einde, want overal werden door de Duitsers grote overwinningen behaald.
In Nederland werd het er niet beter op. Versperringen, spervuren, tankvallen en betonnen muren werden hier en daar opgetrokken. Een aantal scholen werd bezet en voor mensen van Joodse afkomst werd veel, zo niet alles verboden.
Ze mochten niet meer overal komen en werden tijdens razzia’s gevangen genomen en afgevoerd naar de concentratiekampen. Velen overleefden de kampen niet.

  • 5 december 1933: het gezin van Anne Frank vlucht voor de Nazi’s uit Duitsland
  • Augustus 1939: bouw van kamp Westerbork voor de Joods-Duitse vluchtelingen
  • 21 november 1941: alle Joodse ambtenaren worden ontslagen
  • 31 mei 1941: Joden mogen niet meer naar het zwembad, het strand of naar het Park
  • September 1941: Er komen overal bordjes: ‘Verboden voor Joden’
  • 3 mei 1942: de Jodenster moet worden gedragen door Joden als herkenning
  • Juli 1942: De Hollandsche schouwburg in Amsterdam wordt de verzamelplek waar Joden zich moeten melden voor deportatie
  • 4 augustus 1944: Anne Frank en haar familie worden ontdekt en gedeporteerd
  • November 1944: Amsterdam wordt door de Duitsers ‘schoon van Joden verklaard’. Er zijn geen Joden meer in de stad.
  • Winter 1944-1945: meer dan 50.000 kinderen hebben maanden veel te weinig gegeten
  • 5 mei 1945: Nederland wordt bevrijd
Jappenkamp tijdens de oorlog in Nederlands-Indië

Het verhaal van Sonja Veldkamp en Ferry Prud’homme

Sonja Veldman en Ferry Prud’homme-Loddér hebben in hun leven één gemeenschappelijke deler: beiden werden zij tijdens de oorlog in Nederlands-Indië gevangen genomen en geïnterneerd in een Jappenkamp. Sonja is nu 95 en Ferry 94 jaar oud. Zij hebben hun verhaal verteld aan de 4 jonge erfgoeddragers van Almere.

Samen delen
Elkaar vasthouden
Witregel

Ferry was 13 jaar en zat in de 5de klas toen de Jappen hem en nog veel andere kinderen met bajonetten kwamen halen.
Zo werden we weggevoerd van onze ouders. De Jappen namen alles in, ook scholen en internaten. In het kamp kregen we niet méér te eten dan een handje rijst per dag. Maar je wil leven! Daarom aten we ook slangen, poezen en gingen we een beetje stelen om aan eten te kunnen komen. De meesten van ons werden ziek, érnstig ziek en slapen lukte niet omdat we veel last van jeuk hadden. In korte tijd overleden er 16 kinderen om mij heen die té hard moesten werken en ziek werden. Zelf was ik ook erg ziek, maar we moesten door en door.
Martelingen: die hebben we allemaal ervaren. En dat was verschrikkelijk.
Oorlog is geen spel. Ik heb over lijken moeten lopen van mensen die waren doodgeschoten. Voor mij onvergetelijke beelden.
Uiteindelijk ben ik naar Batavia gevlucht samen met 5 vrienden. Een levensgevaarlijke onderneming, want als het fout ging, werd je gemarteld of gedood. In Batavia kon ik 1 nacht bij een vriend blijven slapen en moest toen maken dat ik weg kwam uit angst voor verraad.
Ik was 17 jaar toen de Bersiap begon. Een gewelddadige strijd tegen Indische Nederlanders. Ik werd toen ook dienstplichtig, maar wilde geen mensen doodschieten. Gelukkig: ik kreeg een opleiding tot radiotelegrafist. Eigenlijk was het heel gek want in die periode moesten de Jappen ons ineens beschermen in plaats van martelen. De omgekeerde wereld.

Sonja Veldman komt van Sumatra en was 14 jaar toen ze gevangen werd genomen.
Dat gebeurde thuis. Ik mocht een klein tasje met wat kleding meenemen. Achteraf denk ik weleens hoe idioot het was dat ik ook mijn schoolboeken heb ingepakt. Ik wilde doorleren, ook in het kamp. Voor later.
In de kampen werden mannen en vrouwen van elkaar gescheiden. Gelukkig zat ik met mijn moeder en zusje samen in het kamp. Alle drie zijn we ernstig ziek geweest. In de kampen heersten ziektes als Malaria en Dysenterie.
Voor ons corvee wilde ik graag sjouwen want dan konden we naar buiten en kon ik een beetje eten stelen. Zó konden we overleven. Wij leden honger, omdat we niets anders kregen dan een beetje rijst.
In die periode leerde ik om sterk te zijn. Ik moest immers voor mijn moeder en zusje zorgen want ik wilde niet dat zij hongerleden en misschien nog zieker werden.

Mijn vader is als krijgsgevangene overleden bij de bouw van de Birmaspoorlijn en dat kregen wij na de oorlog per ongeluk te horen. Stukjes van het verhaal kwamen naar ons toe en zo kregen wij van zijn dood een steeds duidelijker beeld. Wat waren wij verdrietig dat we niets konden doen. Machteloos en zó waardeloos dat papa dood was.

Angst, altijd angst voor wat er zou gaan komen.
Sterk zijn was toen de enige optie en heeft mij toen gered en eigenlijk is het in mijn latere leven ook mijn overlevingsmechanisme geweest.

Sonja vertrok met haar man en 2 kinderen naar Holland waar zij in Amsterdam aan land gingen. Ferry ging met zijn vader, moeder en zusje ook naar Holland. Een bootreis door het Suezkanaal die 3 weken duurde.

Op 15 augustus 1945 begon voor ons de vrijheid. Een dag waar we nog steeds dankbaar op terugkijken.

Samen delen
Elkaar vasthouden

Vernietigingskamp Sobibor

Verhalen uit vernietigingskamp Sobibor

Op 10 februari 1943 komen de nazi’s de kinderen en personeel ophalen. Via Oostburg komen de totaal 70 personen terecht in de strafbarak van Westerbork. Een van de kinderen krijgt roodvonk waardoor ze in quarantaine moeten. Maar op 2 maart vertrekt een groep van 25 kinderen met 5 leidsters naar Sobibor. Rebekka blijft achter in Westerbork met de rest van de groep. Maar op 10 maart vertrekt zij samen met 38 kinderen op transport. Een van de leidsters overleeft het, omdat zij op het moment van transport in de ziekenbarak lag met roodvonk. Rebekka wordt net als de meesten van het transport direct bij aankomst vermoord.

Uiteindelijk zullen 13 vrouwen dit transport overleven. Zij werden bij aankomst geselecteerd voor werk. Cato, een van de overlevenden, beschrijft de aankomst in Sobibor: “Na aankomst in Sobibor werden degenen die konden lopen naar een open barak in het kamp gedirigeerd, terwijl de ouderen die niet vlug genoeg meekonden de trein uitgesmeten werden. Wie niet kon lopen, werd op kiepkarretjes geladen en over een smalspoor het kamp ingereden.”

Mirjam Blits, ook een overlevende van Sobibor beschrijft de aankomst als volgt: “Direct nadat de trein tot stilstand was gekomen, hoorden wij brullen: “Los! Aussteigen! Schnell, schnell”. Ik zag toen voor het eerst een concentratiekamp. Wij werden uit de trein geslagen en ik gilde nog om mijn bagage, maar deze zou later wel komen. Ik wilde nog een oude heer helpen uitstappen, maar voor ik het wist had ik reeds een slag met een zweep te pakken. De bewaking bestond uit Oekraïners in bruine uniformen, met harde mottige gezichten en op de kraag een doodskop en het SS-teken. Zij hadden natuurlijk zwepen en kaplaarzen aan met spijkers. Wij werden het kamp binnengeleid en de mannen werden van de vrouwen gescheiden. Dit is de laatste keer geweest dat ik Eddy (haar man) en Menno Troostwijk (een van de lotgenoten uit de trein) gezien heb. De vrouwen en kinderen werden in een lege barak gestopt en daarna moesten wij ons in rijen van vijf opstellen. Een Oberscharführer liep langs de rijen en zocht 25 jonge meisjes uit, waartoe ook ik behoorde. Omdat Ansje niet uitgezocht was en ik mijn afspraak met haar man Menno herinnerde dat ik zo lang mogelijk voor haar zou zorgen, liep ik op een Duitser af en vroeg of “mijn zuster” ook bij mij mocht komen staan. De Oberscharführer keek mij aan en knikte instemmend. Er waren dus in totaal 26 meisjes uitgezocht, die naar een pleintje werden gebracht dat omgeven was met prikkeldraad, dat gezien de witte stoppen, wel onder stroom zou staan. Verder was er nog een soort rietafscheiding. Voor het pleintje waar wij stonden was een open vlakte met rails waarop elektrische lorries stonden. Ik zag dat alle mannen, vrouwen en kinderen, in totaal een 1500, op deze lorries werden gegooid. Grote luidsprekers stonden opgesteld, waaruit brallende Duitse schlagers klonken. De lorries werden op gang gebracht en reden in vliegende vaart af en aan. Op de lorries zaten ook Oekraïners, die met hun zwepen op het transport los sloegen. Het was een gekerm en geschreeuw van belang. Vervolgens werd de mitrailleur erop gezet. Wij waren allen gebroken en hadden geen sprankje hoop meer om onze mannen ooit nog terug te zien. Vervolgens werd ons groepje in een barak geduwd waar wij geheel werden ontkleed. Onze sieraden, foto’s en dergelijke moesten we afgeven. Vervolgens werden wij weer in een trein gestopt en vertrokken de 26 meisjes met onbekende bestemming”.