Generaal Overakkerstraat
Buurt 4
- Roelof Theodorus Overakker (55), verzet Nederlands-Indië/ Sumatra 1942-1945. Generaal Majoor der infanterie KNIL.
- Geboren 09-01-1890 in Haarlem, gefusilleerd op 09-01- 1945 in Tandjoeng Gadang nabij Fort de Kock (Sumatra).
- Begraven: Nederlands Ereveld Ancol – Jakarta, graf VI 159.
- Onderscheidingen: Ridder Militaire Willems-Orde der vierde klasse.

Een geschreven order aan zijn ondergeschikten om na een geallieerde invasie op Sumatra de strijd tegen de Japanners voort te zetten: generaal Overakker moet geweten hebben dat dit zijn doodvonnis betekende als het stukje papier bekend zou worden. Precies dat gebeurt nadat het ’Overakker-complot’ door verraad is ontdekt.
Roelof Overakker heeft niet heel lang in zijn geboortestad Haarlem doorgebracht. Voornamelijk zijn kinderjaren, maar hij gaat in Den Haag tot 1909 naar de middelbare school. Daarna begint zijn militaire carrière, die 36 jaar zou duren. Hij start in oktober 1909 als cadet aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda, die hij in 1912 als sergeant verlaat. In juli wordt hij tweede luitenant en arriveert in mei 1913 voor het eerst in Nederlands-Indië, waar hij wordt geplaatst bij het 7e Bataljon van de Infanterie in Magelang. Tussen 1916 en 1918 maakt hij deel uit van een garnizoen in Borneo en dient vanaf 1918 als luitenant drie jaar lang bij het Ministerie van Oorlog in Bandoeng. Hier ontmoet Roelof zijn vrouw Sophie en trouwt in mei 1918. In juli 1920 wordt zijn zoon Roelof Theodorus jr. geboren, in mei 1925 dochter Margaretha. Haar geboorte volgt na de periode van augustus 1921 tot december 1924, waarin Overakker in Den Haag op de Hogere Krijgsschool drie jaar krijgskunde studeert. In januari 1925 arriveert hij weer in Batavia op het hoofdkantoor van de Generale Staf.
Tot 1932 dient Overakker onafgebroken in Nederlands- Indië in onder meer Tjimahi, als kapitein op Timor, als staf officier in Batavia en Bandoeng en in Malang. De kapitein staat in januari 1930 voor de krijgsraad en krijgt twee geldboetes van elk 2,50 gulden, omdat zijn hond niet is aangelijnd en zonder muilkorf van zijn erf is ontsnapt… Roelof Overakker werkt van februari 1933 tot augustus 1936 op het Departement van Koloniën in Den Haag en maakt tussentijds twee keer promotie tot majoor en luitenant-kolonel. Hij wordt dan opnieuw uitgezonden om in Malang het 8ste Bataljon te leiden, daarna als Chef Staf de 2e Divisie. In 1938 wordt hij kolonel en leidt tot februari 1942 het 4e en 6e Regiment der Infanterie.
Bevordering
De oorlog in Azië is dan al maanden gaande en de Japanners staan op Java. Overakker vliegt op 9 februari van Malang naar Medan. Hij moet circa drieduizend manschappen leiden in Midden-Sumatra. Op 24 februari hoort hij via een radiobericht dat hij is bevorderd tot generaal- majoor.
De Japanners zijn al in Zuid-Sumatra en bereiden een invasie voor via de noordkust en Atjeh. Daar leidt kolonel George Gosenson de noordelijke troepen, terwijl Overakker de westkust, oostkust en het gebied rond Tapanoeli samen met de luitenant-kolonels Blogg en Vogelzang moet verdedigen. Beide troepenmachten komen steeds meer in de verdrukking. Gosenson krijgt te maken met een felle opstand van de Atjehers, terwijl Overakker de Japanners vanuit het zuiden ziet oprukken maar te weinig manschappen heeft om de oostkust te verdedigen. Hij concentreert zich op de verdediging van de westkust en de havens van Padang en Sibolga en wil de Japanse opmars tussen Medang en Padang in de bergen rond Prapat proberen te stoppen. Via een Chinese en Sudanese spion hoopt Overakker informatie over de vijand te verzamelen. Overakker en Gosenson hebben in februari in Medang besproken dat ze ook na capitulatie zullen doorvechten, hun troepen samenvoegen en zich terugtrekken naar de omgeving van Blangkedjeren en de Alas-vallei in het noorden. Het plan wordt realiteit als de gouverneur van Java op 8 maart capituleert maar de strijd op Sumatra doorgaat.
De bevelvoerders vechten door maar zien hun kansen keren na de landing van het Japanse 25ste Leger op 12 maart in Koetaradja. Overakker zegt later: ,,Hoewel ik rekening hield met de kracht van het Japanse leger, geloofde ik dat we het drie tot vier maanden zouden kunnen volhouden. (…) Ik kreeg orders van de regering vanuit Australië om zo lang mogelijk door te vechten, al rekende ik er niet op dat de geallieerden ons op tijd zouden helpen.’’
Tot 28 maart houden Overakker en Gosenson stand, dan wordt de druk te groot. De Japanners roepen troepen met pamfletten op tot overgave en verschillende ’inheemse’ manschappen deserteren. Ze hebben nog zo’n 2.500 mannen. ,,Kolonel Gosenson was al naar Koetatjane gegaan om over capitulatie te onderhandelen. (…) Samen met kapitein Eckman (die een dag eerder op eigen houtje onderhandelt over capitulatie – RS) ben ik toen ’s middags naar Koetatjane gegaan en bood een luitenant-kolonel volledige overgave aan’’, verklaart Overakker in een verhoor op 29 november 1943.
Overakker krijgt bevel om met zijn troepen van Blangkedjeren naar Medang te lopen, waar hij op 2 april wordt geïnterneerd in de Uniekampong Belawan. Daar zitten zo’n drieduizend Nederlanders, Ambonezen en Timorezen krijgsgevangen. De geheime politie Kempeitai onderwerpt Overakker aan verschillende verhoren, waarbij hij wordt mishandeld en met de dood bedreigd als hij weigert om kapitein Dormolen tot capitulatie op te roepen. Dormolen zou nog tot 26 april stand houden, luitenant Van Zanten zelfs tot maart 1943.
Verzet
Ook in gevangenschap geeft Roelof Overakker niet op. Zijn militaire rol is uitgespeeld maar hij organiseert verzet. In Belawan is overleg niet moeilijk, want hij ziet Gosenson en andere officieren dagelijks. Door de heg worden briefjes met de buitenwereld uitgewisseld, in een ander kamp gaat dat later via de riolering. Met een illegale radio vangt Overakker berichten op dat de geallieerden een aanval op Sumatra voorbereiden en Soerabaja in Oost-Java al hebben terugveroverd.
Tijdens verhoren zegt Overakker later dat hij het nieuws niet serieus nam. In werkelijkheid hoopt hij wel degelijk op een korte oorlog en een geallieerde aanval. Hij vindt dat Sumatra voorbereid moet zijn met een ondergrondse organisatie, die voor de geallieerden inlichtingen inzamelt. Ook moet de politie goed blijven functioneren en dient de bevolking te kunnen rekenen op voedsel en transport. Overakker vreest dat de Japanners hem spoedig van Sumatra zullen wegvoeren, dus hij zoekt naar capabele mensen in eigen geledingen om het verzet te leiden.
In Belawan benoemt Overakker twee KNIL’ers tot zijn gevolmachtigde plaatsvervangers: de reservekapiteins Cornelis Woudenberg en Klaas ten Velde. Zij zijn geen beroepsmilitairen, want Woudenberg is ingenieur in de wegenbouw en Ten Velde werkt bij een rubberfirma. Toch vertrouwt hij hen meer dan kolonel John Blogg en luitenant- kolonel Antonius Jordans.
Op 18 mei 1942 overhandigt Overakker zijn order aan Ten Velde, die hem in drievoud uittypt. ,,In afwachting van mijn komst dan wel van andere militaire autoriteiten, wordt door mij bepaald dat de reservekapiteins K. ten Velde en Woudenberg in gezamenlijk overleg belast worden met het gezag, als neergelegd in de staat van oorlog en van beleg, in de residenties Sumatra Oostkust en Tapanoeli, zodra door gewijzigde omstandigheden het Nederlands gezag wederom in deze residenties is hersteld.’’
Woudenberg hoort pas een maand later over de order, want hij is eind april tewerkgesteld en krijgt een hartaanval. Hij herstelt in een kamp in Gloegoer nabij Medan, waar Overakker op dat moment ook verblijft. Een maand later op 15 juli worden Overakker en Gosenson vanuit Gloegoer via Singapore naar Formosa (Taiwan) gebracht, waar ze vanaf 31 augustus zeven maanden gevangen zitten in verschillende kampen.
De order van Overakker aan de twee reservekapiteins wekt wrevel bij kolonel Blogg. Hij is hoger in rang, dus weigert hij de opdracht op te volgen. Een dag voordat hij Gloegoer verlaat, spreekt Overakker met Blogg en benoemt hem tot bevelhebber van heel Sumatra, uitgezonderd de gebieden die aan Ten Velde en Woudenberg zijn opgedragen. Nog steeds weigert Blogg de reservekapiteins te gehoorzamen en draagt Ten Velde zijn eigen instructies op.
Het weerhoudt Ten Velde en Woudenberg er niet van de verzetsorganisatie op te bouwen. Binnen de politie van Medan strikken ze commissaris Petrus de Bruijn, die hun plaatsvervanger met militair gezag wordt in het geval hen iets overkomt. De Bruijn is een goede vriend van Ten Velde en hij vertrouwt hem volledig. Hij passeert hiermee hoofdcommissaris Masedan, die wordt verdacht van samenwerking met de Japanners en later toegeeft dat hij opdrachten uitvoert van de Kempeitai. Ook zou hij Ten Velde, Woudenberg en De Bruijn hebben afgeluisterd.
In Midden-Sumatra ontstaat in het najaar van 1942 een groot netwerk van ex-krijgsgevangen militairen, Ambonezen, Timorezen en Menadonezen. Als herkenningsteken dragen de Molukkers een rode zakdoek, wat hen later bij de Japanners de naam ’De Rode Zakdoek’ oplevert.
Interneringskaart generaal Overakker
Arrestaties
Hoewel de organisatie zo is opgezet om verraad tegen te gaan, komt de Kempeitai haar eind 1942 op het spoor. Eerst volgen er arrestaties aan de westkust, begin 1943 aan de oostkust. Bij razzia’s en doorzoekingen vinden de Japanners tal van documenten, waaronder bij Ten Velde de geschreven order van generaal Overakker aan hem en Woudenberg. In februari worden zij, De Bruijn en anderen opgepakt en streng verhoord.
De ontdekking is voor de Japanners reden om Overakker en Gosenson in augustus 1943 terug te halen naar Sumatra. ,,Ik hoop dat de oorlog snel voorbij is, ik naar huis kan en mijn familie weer kan zien’’, antwoordt Overakker op 18 augustus bij het eerste van zeven Kempeitai- verhoren op de vraag hoe hij zich voelt. Zijn vrouw en dochter zijn dan geïnterneerd in Malang, maar zoon Roelof jr. is al sinds 1938 in Nederland waar hij tot de Duitse bezetting aan de KMA studeert.
Voor de Japanners is er sprake van een ’Overakker-complot’: de generaal heeft in maart 1942 zogenaamd gecapituleerd, maar organiseert in werkelijkheid het verzet. Zijn geschreven order geldt als ’Bewijsstuk 1’ en wordt hem in een verhoor op 19 augustus 1943 voor het eerst voorgehouden. Overakker doet het af als een opdracht aan Ten Velde en Woudenberg om de veiligheid van vrouwen en kinderen te garanderen. In een tweede serie van tien verhoren vanaf eind november in Fort de Kock, als onderdeel van een gerechtelijk vooronderzoek, draaien de Japanners hem de duimschroeven verder aan. De hoofdondervrager confronteert hem aan het einde van het vijfde verhoor met de uitgetypte en getekende order. ,,Er is geen twijfel dat dit mijn handschrift is’’, zegt Overakker.
Opnieuw zegt hij dat Ten Velde en Woudenberg slechts opdracht kregen om na een ’evacuatie’ van de Japanners van Sumatra de openbare orde te bewaren en de terugkeer van Nederlands bestuur voor te bereiden. ,,Het is nooit bedoeld geweest als instructie voor anti-Japanse spionage, noch om de Japanners te verdrijven na een geallieerde aanval op Sumatra door met hen samen te werken.’’ Pas in het negende verhoor erkent hij dat spionage een opdracht was en neemt hij de volle verantwoordelijkheid op zich.
Het spel is uit: De Rode Zakdoek is al opgerold, de eerste leiders geëxecuteerd. In november overkomt politiecommissaris Petrus de Bruijn hetzelfde. Klaas ten Velde en Cornelis Woudenberg worden na verhoren in juni 1944 voor berechting naar Singapore gebracht. Ten Velde komt om bij de overtocht, als een torpedo hun schip raakt. Woudenberg wacht met 27 anderen executie op 31 januari 1945 in Singapore.
Doodstraf
De zaak tegen Roelof Overakker en George Gosenson wordt in maart 1944 opgeschort, maar beiden blijven in gevangenschap in Fort de Kock. Tot oktober bereiden de Japanners de aanklacht bij de Buitengewone Krijgsraad voor. Op 9 januari 1945 luidt de aanklacht uitlokking van spionage, uitlokking van samenzwering en uitlokking van schending van de wet op de bescherming van militaire geheimen. Beiden doen geen enkele moeite om hun onschuld te bewijzen en zien af van een laatste woord, waarna rechter Takeo Shiojima de doodstraf uitspreekt.
Diezelfde dag om 13.07 uur wordt het vonnis voltrokken op een heuvel bij Tandjoeng Gadang ten noordoosten van Fort de Kock. Op zijn 55ste verjaardag sterft Roelof Overakker voor het vuurpeloton, net als George Gosenson. Ze worden ter plekke begraven maar in mei 1950 naast elkaar herbegraven op het Ereveld Ancol in Jakarta. In 1947 wordt Overakker de Bronzen Leeuw toegekend nadat de Militaire Willems-Orde aanvankelijk is afgewezen. Die krijgt hij alsnog in september 1951 wegens ,,uitstekende daden van moed, beleid en trouw.’’
Maseland
In 1948 en 1949 staat het verraad van de organisatie van Overakker centraal tijdens het proces tegen hoofdcommissaris Maseland. Hij wordt beschuldigd van collaboratie met de Kempeitai en het doorgeven van cruciale informatie. ,,Als we verraden worden, zal het zijn door Maseland’’, had commissaris De Bruijn eind 1942 al gewaarschuwd. Maseland ontkent dat hij voor de Japanners heeft gewerkt. Hij beweert juist dat Overakker hem vlak voor de capitulatie heeft gevraagd om inlichtingen over Japanse troepen te verzamelen, iets wat de generaal tijdens verhoren meermaals heeft ontkend.
De aanklager eist de doodstraf maar de Temporaire Krijgsraad veroordeelt Maseland in oktober 1948 tot levenslang. De officier weigert het vonnis te bevestigen, waarna de zaak voor hoger beroep wordt voorgelegd aan het Hoog Militair Gerechtshof in Batavia. Die legt in oktober 1949 opnieuw de doodstraf op. Na de onafhankelijkheid van Indonesië zet president Soekarno die in oktober 1950 na een gratieverzoek om in tien jaar met vooraftrek. Zijn familie heeft nog jaren gestreden voor volledig eerherstel, omdat Maseland zou zijn veroordeeld op basis van onjuiste bewijzen.





