Java Legioenstraat

Buurt 4

Verzetsgroep van padvinders rond Bandoeng (West-Java), onderdeel van de Groep de Lange sinds april 1942. Opgerold in augustus 1942.

Padvinders van de St. Paulusgroep in Bandoeng in 1941, vlak voor de oorlog. Voorste rij: Kees van Erp en Loeki Looyen. Achterste rij: Wim Kagie, Wim Terluin en Ben van Vianen. Van Erp, Kagie en Van Vianen hebben later deel uitgemaakt van het Java Legioen. (foto: Carla van Erp)

Na de Nederlandse capitulatie aan de Japanners in maart 1942 ontstaat er in Bandoeng een groot verzetsnetwerk onder kapitein Reinder de Lange (zie Kapitein de Langestraat). Hij is overtuigd van een spoedige geallieerde reactie op de Japanse inval en coördineert het verzet. Al snel ziet De Lange het potentieel van nog een groep: de padvinders. Tienerjongens kunnen een nuttige rol spelen in het verzet. Zie daar de geboorte van een ondergrondse groep.

De groep krijgt de naam ’Java Legioen’, maar onduidelijk is wanneer. Loe de Jong gebruikt hem, maar veel anderen spreken over de ’Groep van der Vorst’. Een Japans document vermeldt ’JL’, wat zowel ’Java Legioen’ kan betekenen of ’Java Leger’, aangezien er in Engels achter staat ’Java Army’.

Het potentieel van de padvinders is in Nederlands-Indië aanzienlijk. In 1940 telt de Nederlands-Indische Padvinders Vereniging tienduizend leden. Alleen al in het district Bandoeng (inclusief Cheribon en Tjimahi) zijn er 32 groepen, waaronder tien katholieke met namen als St. Tarcisius, St. Franciscus, Don Bosco, St. Paulus of St. Jozef. De invloed van de kerk is groot. Verkenners zijn getalsmatigheid in de meerderheid: ze zijn het buitenleven gewend, hebben kennis van kaart en kompas en eerste hulp.

Militaristisch

De padvinderij is zeker geen (kinder)spel, zo beschrijft de dan 73-jarige Joop van Erp in 1997 in een oral history- interview, een jaar voor zijn plotselinge overlijden. Joop maakt in 1940 deel uit van de St. Paulus-groep onder Padvinders van de St. Paulusgroep in Bandoeng in 1941, vlak voor de oorlog. Voorste rij: Kees van Erp en Loeki Looyen. Achterste rij: Wim Kagie, Wim Terluin en Ben van Vianen. Van Erp, Kagie en Van Vianen hebben later deel uitgemaakt van het Java Legioen. (foto: Carla van Erp) hopman Willem Kagie. ,,De verkennersgroep waartoe ik behoorde was zeer militaristisch. Omdat de hopman militair was, was een klein beetje van zijn invloed ook merkbaar op het verkennersleven.’’

,,Toen de oorlog uitbrak in 1940 in Nederland was ik zestien jaar. We werden meteen al voorbereid op de taken die ons te wachten stonden, want men vermoedde dat de oorlog zich zou uitbreiden tot Nederlands-Indië. Ik werd bij de luchtbescherming ingedeeld. Onze hopman was in bezit van een pistool en wij werden ook al heel gauw vertrouwd gemaakt met het hanteren van wapens. In december 1941 heb ik mij vrijwillig gemeld voor het leger.’’

Militaire politie

De dan zeventienjarige Joop wordt ingedeeld bij de militaire politie als motorordonnans. Dat een zeventienjarige motor mag rijden is in Nederlands-Indië heel gebruikelijk. ,,Ik heb toen gediend tot een maand na de capitulatie. Wij moesten als militaire politie hand- en spandiensten verrichten aan de Jap om orde op zaken te stellen’’. De jongens krijgen een armband met Japanse karakters en merken dat anderen hen met ontzag bejegenen. Pas later begrijpen ze dat op de armband Kempeitai staat, de naam van de beruchte Japanse geheime politie.

In april 1942 dreigt internering voor alle Nederlandse militairen, maar zeventienjarigen ontspringen de dans. Ook Joop, hoewel hij net achttien is. ,,Kapitein Bakhuis heeft ons opdracht gegeven om onze uniformen aan de kapstok te hangen. Aangezien wij nooit dienstplichtig waren geweest, konden wij verhullen dat wij ooit waren opgeroepen. Op die manier konden wij ontsnappen aan krijgsgevangenschap.’’

Joop ziet iets opvallends gebeuren: ,,De groep jongeren werd als het ware gebiologeerd door het idee dat de oorlog maar drie of vier maanden zou duren. Het idee ontstond om zich in één of andere organisatie te begeven om zoveel mogelijk weerstand te bieden. Zo werd ik dus lid van een zogenoemde ondergrondse beweging onder leiding van kapitein De Lange en luitenant Van der Vorst.”

Van der Vorst

Van Erp bedoelt Eduard van der Vorst: hij organiseert padvinders en niet-dienstplichtige jongeren in een groep. In zijn standaardwerk omschrijft Loe de Jong hem als ,,een hopman der padvinders, die zich ’luitenant’ liet noemen’’. In werkelijkheid is de in juni 1916 geboren Amsterdammer vaandrig (assistent-leider) en luitenant.

Nadat zijn ouders naar Hilversum zijn verhuisd, wordt de jonge Eduard verkenner bij de padvindersgroep ’Gooische Trekkers’ en vaandrig. Als dienstplichtige van de lichting 1936 treedt hij in november 1935 toe tot het 21ste regiment der infanterie in Hilversum. Hij klimt binnen een jaar op tot sergeant, tekent in juli 1937 voor vijf jaar bij de Koloniale Reserve en gaat naar Nederlands-Indië. Daar wordt hij soldaat in het 2e bataljon van de 2e compagnie der infanterie in Magelang. Het Bataviaasch Nieuwsblad meldt op 1 augustus 1940 dat hij als 1ste reserve-luitenant is overgeplaatst van Bandoeng naar Soerabaja. Later keert hij terug in Bandoeng, waar hij als vaandrig ook weer lid is van de padvinderij.

Het Java Legioen heeft naar schatting een kleine tweehonderd jongens geteld. Voor het project ’Vrijheid in Herdenken’ heeft Scouting Nederland er ruim tien achterhaald. Onder hen Gerard Schouten, Herfi Bouman en Dick van Logchem uit de St Tarcisius-groep, zoon Wim van hopman Willem Kagie, Jan Terluin, Ben van Vianen en de broers Joop en Kees van Erp bij de St. Paulus-groep. Ook De Lange’s zoon Henk zit er bij.

Dat Van Erp’s veertien maanden jongere broer Kees ook lid is van de ondergrondse, ontkent Joop in 1997: ,,Die wist niet eens van het bestaan af, want dat had ik geheim gehouden’’. Toch zegt Kees zelf dat ook hij lid was van de groep. Hij is eind 2024 99 jaar en op dat moment vrijwel zeker het enige nog levende lid van het Java Legioen. Java Legioen 60 Van der Vorst opereert vanuit Tjioemboeloeit ten noorden van Bandoeng. Hij woont in bij de familie Van den Brink, van wie de zoons Piet en Sjaak van de St. Jorisgroep ook tot het legioen behoren. Joop van Erp is er een keer geweest. ,,Het was een soort villawijk en één van die villa’s was het hoofdkwartier. Het had een plat dak en vandaar kon je de omgeving overzien. Ik ben er geweest om wapens te overhandigen en toen ben ik naar huis teruggekeerd op mijn fietsje.’’ Hij heeft er Van der Vorst een keer gezien, maar nooit kapitein De Lange.

De jongens krijgen een belangrijke taak. ,,We moesten guerrilla’s die hoog in de bergen zaten van allerlei etenswaren, wapens en munitie voorzien. Ook moest ik mensen met duistere praktijken bespioneren en ’s nachts op de uitkijk staan. Dan droeg ik in een KNIL-rugzakje een deken tegen de kou’’, zegt de dan vijftienjarige Herfi Bouman. De even oude Gerard Schouten herinnert zich in 1994: ,,In 1942 kreeg ik als oudste verkenner een verzoek om mij bij de mij onbekende vaandrig Van der Vorst te melden. Hij vroeg of ik wilde meehelpen om de guerrillastrijders, die in het zuiden van de Preanger doorvochten, te bevoorraden. Wapens, munitie, medicijnen, benzine en conserven waren welkom.’’

Han Mets zegt van De Lange en Van der Vorst opdracht te hebben voor ,,het aanleggen van een depot met wapens, munitie en etenswaar. Het gebied lag ten zuiden van Bandoeng. Het was de omgeving van theeondernemingen en bossen op hellingen van de Mallabar en Papandajan.’’

Joop van Erp vertelt: ,,Een andere taak was het om contact te houden met de krijgsgevangenen. Die hadden regelmatig transporten en dan stonden wij langs de weg om briefjes in ontvangst te nemen en die verder te verzorgen. En op die manier dus het contact tussen de krijgsgevangene en familieleden te bevorderen.’’

De dan 21-jarige Max Schilling en zestienjarige Dick van Logchem brengen op hun motor berichten rond. ,,Naderhand kregen we allerlei andere taken. Toen kwamen er de wapens bij, die in depots lagen. Die waren bekend bij een aantal mensen en werden dus leeggehaald. Wij moesten ervoor zorgen dat die wapens naar het hoofdkwartier kwamen. Dat ging ook zo met radio-onderdelen. Ook daar waren depots van. Nou, die roofde je leeg’’, aldus Joop. Hij heeft zelf ook radio-onderdelen in huis.

Sommige jongeren voelen zich ongemakkelijk in het Java Legioen. Zo verklaart H. van Dijck in 1946 dat hij en zijn broer zich met andere vrienden, onder wie Max Schilling, in mei 1942 aansluiten. Na een aantal bijeenkomsten voelt het voor hen als een ,,foute organisatie, ik bedoel hiermee het leiderschap’’. De leiding gedraagt zich onverantwoord, zegt Van Dijck, doelend op Van der Vorst. Die loopt zichtbaar rond in luitenantstenue en laat wapens, handgranaten, geweren en patronen open en bloot in de binnengalerij en in kamers liggen. ,,Papieren waarop honderden namen en adressen stonden geregistreerd lagen zo maar voor het grijpen op de schrijftafel in het kantoortje’’, schrijft Van Dijck. Hij vindt ook dat er te veel jonge jongens zijn en vreest dat die snel hun mond voorbijpraten.

Van Dijck wijst Van der Vorst op de risico’s, maar krijgt als antwoord dat hij zich geen zorgen moet maken: ,,Bij een eventuele inval zullen de leiders zichzelf overgeven door het innemen van een tablet. Over de naamstaten zou direct een vloeistof worden gegooid. Ik voelde mij met deze kinderlijke manier van bluffen niet safe meer’’ Toch blijven Van Dijck en zijn vrienden de groep trouw.

Op het spoor

Twee maanden in de zomer van 1942 kan het Java Legioen zijn gang gaan, maar in augustus komen de Japanners de groep op het spoor. Schietlessen van de jongens in de Preanger-heuvels trekken de aandacht, net als de rondtrekkende jonge jongens, velen blank en anderen met een Indische afkomst.

Journalist en verzetsman Gerard Aalbertsberg beschrijft in een verslag over het verzet in Nederlands-Indië dat De Lange toestemming geeft aan zijn ondergeschikte Paul Marseille om op de hellingen van de Papandajan en Pengalengan-hoogvlakte enkele kampen op te slaan. Van daaruit moeten Ambonese verzetsstrijders partijen wapens onderscheppen. In het huis van een plaatselijke districtsleider in Tjikadjang en op een theeplantage in Marinem zijn munitie en andere wapens verstopt. De Lange kan die goed gebruiken.

,,Terwijl Marseille zich bezighield met het uitwerken van de plannen, kwam reeds een aantal jongeren van de groep van Van der Vorst boven op de Pengalengan om het kamp gereed te maken. Marseille ving de jongeren op. Hij gaf hen kaarten en alle mogelijke instructies en zij trokken de bossen in, waar zij de aangeduide plaats vonden en aan de slag gingen’’, schrijft Aalbertsberg.

,,Marseille kreeg op 24 augustus opdracht van kapitein De Lange om op 28 augustus de actie tegen Tjikadjang en Marinem te beginnen. Op diezelfde (fatale) dag kwamen twee jongelui uit de bossen terug tegen de nadrukkelijke order van Marseille in. Later bleek dat Van der Vorst hen opdracht had gegeven om rapport uit te brengen, wat tegen de orders van De Lange in was. De Lange had opdracht gegeven dat zij op de Pengalengan uitsluitend de orders van Marseille hadden op te volgen.’’

,,Deze jongeren liepen door de theetuinen en ontmoetten op een goed ogenblik de administrateur van de onderneming, de heer Ermelink. Zij vroegen hem de weg. Ermelink vroeg hun een ogenblik te wachten, liep zijn huis in, belde de politie en verzocht de jongens toen hem te volgen. De twee jongeren waren volstrekt onkundig van het feit dat Ermelink de politie had gebeld. Ermelink bracht de jongeren naar de toegang van de plantage, waar een aantal politiemannen gereed stond om hen in ’ontvangst’ te nemen. De twee jongelui gaven zich niet gewonnen en zetten het op een lopen. (…) Zij zijn later gearresteerd en geïnterneerd. De kwestie van de jongelui had de aandacht van de Jappen op de Pengalengan gevestigd. Men meende dat er zich nog veel meer jongelui in de bossen verborgen hielden.’’

Eén van de opgepakte jongeren is mogelijk Han Mets. Hij beschrijft zijn arrestatie na een vrijwel identieke confrontatie met de politie, maar dateert die op 17 augustus. Dat moet vrijwel zeker de 24ste zijn. De geheime politie Kempeitai ondervraagt hem, ook over Van der Vorst, maar Mets veinst onwetendheid.

Einde

Drie dagen later staat de Kempeitai in Tjioemboeloeit. ,,Op 27 augustus begaf Marseille zich naar het huis van Van der Vorst. Hij vond hem daar omringd door een aantal jongens. Vijf minuten later werd het huis door de Japanners overrompeld. (…) Enkele jongeren openden het vuur op de Japanners en politieagenten en wisten te ontkomen, met uitzondering van (Max) Schilling, die zwaargewond gevangen was genomen en later in het gebouw van de Kempeitai het genadeschot kreeg’’

Een persoonskaart in het dossier van de Oorlogsgravenstichting geeft een iets ander lezing: ,,Bij de inval van de Japanners tijdens een bijeenkomst is Schilling gevlucht met een semiautomatisch wapen. Vluchtende in de richting van het Dago-theehuisje, heeft Schilling al zijn patronen op de Jappen verschoten. Daarna heeft hij zich schuilgehouden in een loopgraaf in de buurt van het theehuisje. Hier is hij gepakt en naar een voetbalveld in de buurt gebracht, waar hij eerst aan zijn voeten aan een doelpaal werd opgehangen en later gefusilleerd.” Dat gebeurt op 28 augustus.

Zijn vriend Van Dijck hoort later dat Max is opgepakt: ,,Hij schoot met zijn revolver een Japanse overheidsdienaar neer. De laatste kogel bewaarde hij voor zichzelf, doch hij verwondde zich er alleen mee. Daarna werd hij gepakt en naar het Kempeitai-bureau overgebracht en kort daarop onder ’Leve de Koningin’ gefusilleerd.’’ Volgens Van Dijck is één van de twee eerder gearresteerde jongens door boze burgers gedood, omdat hij op zijn vlucht op een kind heeft geschoten.

Bij de inval in het huis is ook Eduard van der Vorst opgepakt. ,,Van der Vorst is hevig gemarteld en heeft heel wat losgelaten (…) en de schuld op zich gelaten en zo enkele van zijn jongens van een wisse dood weten te redden.’’ Ook Marseille wordt geïdentificeerd en hevig gemarteld, maar bekent niet. Nog dezelfde dag wordt Reinder de Lange opgepakt. Op 10 april 1943 staan hij, Van der Vorst en de Britse informant John Douglas voor de Japanse krijgsraad en krijgen de doodstraf. Volgens een celgenoot wordt het vonnis op 12 april voltrokken, nadat een verzoek tot gratie is afgewezen. Alle drie zijn begraven op het Ereveld Ancol.

De Lange’s luitenant Willem Stibbe verdenkt na de oorlog groepslid Helling van verraad, waardoor het Java Legioen en uiteindelijk de hele Groep de Lange zijn opgerold. Volgens Stibbe hoort Helling hem op 22 augustus 1942 uit over plannen van Van der Vorst om jongens uit de heuvels van de Preanger weg te halen. Stibbe krijgt argwaan en zwijgt. Na zijn eigen arrestatie krijgt hij een verslag onder ogen dat Helling nog diezelfde dag aan de Politieke Inlichtingen Dienst (PID) had gestuurd. ,,Toen bleek mij dat Helling één van de verraders was. De gehele groep Van der Vorst is door Helling verraden. Bovendien noemde hij vele andere namen, zoals die van ’Dubois’ (mijn schuilnaam) en die van De Lange. Dit was het begin van alles.’’

Ook anderen worden gearresteerd, onder wie Joop en Kees van Erp. De Kempeitai wacht Joop op 31 augustus thuis op. ,,Ze hadden mijn werkplaats leeggehaald, inclusief postzegelverzameling. Daar lag ook een ampèremeter met het pistool erin. Dat hebben ze gelukkig niet ontdekt. Ik werd meteen opgepakt en naar het hoofdbureau van de politie in Bandoeng gesleept.’’ Joop vermoedt dat hij is verraden door een Indische jongen uit de groep, die hem eerder met Van der Vorst in contact heeft gebracht. Als enige van de opgerolde groep ziet hij de jongen niet terug in de politiecel en gevangenis.

,,Joop en ik kwamen eerst op een politiebureau, daar hebben we ongeveer een week op de grond gelegen in een grote kamer. Daarna zijn we op een vrachtauto gezet en naar de Soekamiskin-gevangenis gebracht. Dat was een hele verbetering, want in het politiebureau moesten we op de grond liggen’’, herinnert Kees zich. De broers zitten tot oktober in Soekamiskin hun straf uit en zijn dan vijf maanden elders geïnterneerd. Ze komen in 1945 vrij na internering in kamp Tjimahi.

Eind jaren ’80 is Joop van Erp wethouder in Leidschendam. Hij maakt zich sterk om een straat te vernoemen naar Reinder de Lange. Die wordt op 4 mei 1990 onthuld. Hij vraagt voor zichzelf een Verzetsherdenkingskruis aan en zoekt hiervoor steun bij prins Bernhard, maar vindt geen oog voor het verzet in Nederlands-Indië. ,,Ik heb dat nooit gekregen, omdat ze onze verhalen te moeilijk vonden.’’

De geschiedenis van het Java Legioen is inderdaad ’moeilijk’ en pijnlijk, want het oprollen ervan heeft diverse mensenlevens gekost. Het maakt de Java Legioenstraat tot een wat ongemakkelijk eerbetoon aan het verzet in Nederlands-Indië.

Koop het boek!

Logo Comité 4-5 mei Almere
Logo Provincie Flevoland
Logo Vfonds
Logo gemeente Almere
Logo 80 jaar vrijheid
Logo de nieuwe bibliotheek
De makers hebben hun uiterste best gedaan om alle rechthebbenden te achterhalen.