Groep Meelhuysenstraat

Buurt 4
  • Willem Adam (’Wil’) Meelhuysen (41), leider Groep Meelhuysen, Nederlands-Indië/Oost-Java Soerabaja 1942, kapitein waarnemer Militaire Luchtvaart KNIL.
  • Geboren 05-03-1901 in Soerabaja, zelfmoord 22-12-1942 in Soerabaja.
  • Begraven: Nederlands Ereveld Kembang Kuning – Soerabaja, verzamelgraf B28.
  • Onderscheidingen: Verzetsherdenkingskruis, Verzetsster Oost-Azië.

,,Een week na de capitulatie van Java zag ik van mijn werk komende een nette inlander voor mijn paviljoentje gehurkt op mij wachten. Ik vond hem een dubieuze verschijning en vroeg mij af waarom hij me zo bekend voor kwam. Ik schrok toen hij lachte en ik mijn zwager kapitein Meelhuysen in hem herkende. De camouflage was af!’’

Zo omschrijft Godie Meelhuysen-Platt de ontmoeting met zwager Wil Meelhuysen kort na de Nederlandse capitulatie op 8 maart 1942 voor haar huisje in Magelang (Midden- Java). ,,Hij vroeg mij of ik hem een paar dagen kon bergen. Hij had zich in Bandoeng na de capitulatie officieel afgemeld en was niet van plan zich door de Nip (Japanners) te laten opsluiten. Zes dagen heeft hij over Bandoeng-Malang gedaan. Drie dagen heb ik hem geborgen, van de nodige papieren voorzien en vertrok hij naar Oost-Java.’’

Geboren en getogen in Soerabaja, kan de 41-jarige Wil Meelhuysen met zijn Javaanse uiterlijk prima doorgaan voor ’nette inlander’’. Hij heeft carrière gemaakt bij het KNIL en is in september 1939 bevorderd tot kapitein. Het betekent wel na vijf jaar overplaatsing van de bergartillerie in Salatiga, waar hij ook gemeenteraadslid is geweest, naar de veldartillerie in Malang. Meelhuysen is sinds 1930 op verschillende plaatsen tevens waarnemer bij afdeling Militaire Luchtvaart van het KNIL, waar hij onder meer vliegt met de Fokker C.IV. Zijn zilveren vliegerspeldje met ’W’ wordt tentoongesteld in het Amsterdamse Verzetsmuseum.

Tot de capitulatie is hij in de lucht te vinden en vliegt hij onder meer naar Tjilatjap, ook wel omschreven als het Duinkerken van Indië vanwege de massale evacuaties in februari/maart 1942. Meelhuysen is ,,met enige kameraden van Soerabaja naar Tjilatjap gevlogen, heeft daar alles vernield en is naar Bandoeng doorgevlogen, waar hij het vliegveld bombardeerde, ergens in de buurt landde en zich in het zuidelijk gebergte van Bandoeng terugtrok om zich aldaar bij anderen te voegen om verder van daaruit naar Australië te komen om de strijd voort te zetten’’, zo vat een mevrouw Schilthuizen een brief samen waarin Meelhuysen wordt genoemd.

Er doen geruchten de ronde dat Meelhuysen is neergestort, maar die blijken vals. ,,Het radiobericht ’Meelhuysen is neergestort en verongelukt’’ is expres uitgezonden om zijn ondergronds werk mogelijk te maken’’, hoort reserve-luitenant Bromet later van de kapitein.

Invasie

Wil Meelhuysen zegt van hogerhand opdracht te hebben om het verzet in Oost-Java te organiseren. Hij wil een groep opzetten die wapens en inlichtingen verzamelt en zich voorbereidt op een geallieerde invasie, want velen geloven dat dit een korte oorlog wordt. Na de invasie moet de groep verwarring stichten, vitale locaties veroveren, spoor- en wegverbindingen saboteren en krijgsgevangenen bevrijden.

In Soerabaja verzamelt Meelhuysen vertrouwelingen om zich heen die hem ook financieel kunnen helpen. Onder hen Pieter Colijn, agent van handelsmaatschappij De Factorij en de zoon van de Nederlandse oud-premier. Of Corrie Altman, een verpleegster in het ziekenhuis die via Meelhuysen’s schoonzus Godie (sinds augustus 1935 weduwe van Wil’s met een paard verongelukte broer) in contact met hem is gekomen. En ook Suze Matthes, eigenaar van een melkhandel in Lawang. Hoewel verdacht van NSB-sympathieën, steunt zij het verzet volop. Colijn, Altman en Matthes regelen via hun netwerk leningen en wapens.

Corrie Altman wordt omschreven als ,,onze Kenau. Vlug, vastberaden, hield van commanderen, nam veel risico op zich’’, aldus onderluitenant Hendrik Groothuizen. ,,Ze zorgde voor de benodigde gelden, zocht verbinding met mensen in Malang en Lawang en in de bergen en verzorgde de te nemen maatregelen voor eventuele bijeenkomsten, wat wel één van de gevaarlijkste onderdelen van de groep was.’’

Veel bijeenkomsten van de ’koempoelan’ vinden plaats aan de Tegalsari 78 in Soerabaja, het huis van Johanna ’Sok’ Berg-Butteweg. Als vrijwilligster bij de Luchtbeschermingsdienst heeft ze vele contacten. Berg heeft Meelhuysen na zijn aankomst in de stad een tijdje geobserveerd, al kent ze hem op dat moment alleen als ’Tahir’ en KNIL-verbindingsman. Ze zoekt hem op in de kampong Bagor, ,,waar hij in een huisje een sober, zelfs armoedig leven leidde’’, verklaart Berg later. Ze nodigt hem uit bij haar thuis: ,,Ik vroeg hem op de man af of hij kapitein Meelhuysen alias Tahir was, wat hij na enig aarzelen bekende.’’

De Groep Meelhuysen, ook aangeduid als ’Corsica’, ’de Ondergrondsche’ of simpelweg ’organisatie’, krijgt steeds meer vorm en telt inmiddels honderden leden. De leider van een Ambonese deelgroep spreekt zelfs van 750 aanhangers, bestaande uit Chinezen en Hollanders en Ambonezen. Onder hen opvallend veel vrouwen en jongens. De groep verzamelt wapens en munitie en verbergt die op een adres hartje in Soerabaja. Anderen zorgen voor medische zorg en kleding.

Zelf blijft Wil Meelhuysen meestal op de achtergrond, maar met zijn baantje als melkbezorger van de firma Verschoor en vermomd als inlander of moslim slaagt hij er als Tahir in om inlichtingen te verzamelen. Ook doet hij zich soms voor als Japanner. In november ’42 staat hij op het punt om met twee informanten mee te reizen naar Australië, maar Meelhuysen besluit op het laatste moment in Soerabaja te blijven.

Twijfels

Dankzij de aansturing door twee KNIL’ers, luitenant Jozef Mathijs Ferdinandus en onderluitenant Groothuizen, werkt de Groep Meelhuysen steeds professioneler. Wil Meelhuysen benadert ook eerste luitenant D.M. Bromet, van wie hij vermoedt dat die over veel geld beschikt om hem te steunen.

Toch rijzen er ook twijfels. ,,Ik had toen niet erg veel vertrouwen in deze grote plannen, maar aangezien ik Wil Meelhuysen kende en hij met goede krachten werkte, kreeg ik naderhand wel het vertrouwen dat hij dit zaakje wel kon opknappen’’, verklaart Groothuizen. ,,Later bleek mijn eerste vermoeden juist te zijn, want jeugdige krachten, meest zonder ervaring en militaire training, moesten worden geworven.’’

,,Kapitein Meelhuysen besprak in het begin alle plannen met mij, doch al spoedig ontstond er verwijdering toen ik hem mijn bezwaren kenbaar maakte’’, zegt Bromet. Hij noemt de aanpak van de Groep ’dilettantisch’ en ,,het opnemen van zoveel vrouwen en minderjarigen achtte ik onjuist. Meelhuysen zond een zeventienjarige naar Porrong met de opdracht de Japanse stellingen te verkennen’’ Het komt tot een breuk, als Meelhuysen begin december ’42 vol overtuiging beweert dat de geallieerde invasie van Java aanstaande is. Bromet gelooft daar niets van. Ook een lokale verzetsleider, sergeant Pelasula, heeft twijfels. Hij waarschuwt Meelhuysen voor een Japanse propagandastunt, waar het verzet niet in moet trappen.

Journalist Jan Rups, die op Java het verzet helpt te organiseren en samenwerkt met Suze Matthes, oordeelt: ,,Meelhuysen heeft veel steun gevonden in Ferdinandus, doch deze organisatie heeft het minste bereikt en zich minder kunnen ontplooien dan de andere die ik kende. Dit is ook de enige organisatie die zich ten doel stelde een guerrilla-oorlog te voeren, zonder zich te realiseren dat de omstandigheden zulks ten enenmale zouden verhinderen. Wellicht daarom een fiasco.’’

De Chinese arts Go In Tjhan, binnen de groep verantwoordelijk voor medische zorg, vindt de organisatie op zich goed opgebouwd, ,,alleen zijn medewerkers en medewerksters waren niet capabel en naar mijn mening ook niet helemaal betrouwbaar.’’

Indringer

Meelhuysen loopt inderdaad een groot risico als ene Groeneveld alias Hendrokoesoema in zijn groep doordringt. In het boek ’Verzet in Nederlands-Indië’ wordt hij overigens Van der Weijde genoemd. Hij is zeer anti-Nederlands en procommunistisch maar doet zich naar buiten toe fel anti-Japans voor. Zo wil hij doen voorkomen dat hij een guerrillagroep wil opzetten en hiervoor samenwerking zoekt. In werkelijkheid betaalt de Japanse geheime politie Kempeitai hem om inlichtingen over het verzet te verzamelen.

Via de melkhandel van Suze Matthes poogt ’Hendro’ binnen te dringen tot de Groep Meelhuysen. Hij probeert haar vertrouwen te winnen, maar omgekeerd test zij hem uit: ,,Ik moest zekerheid hebben dat hij een spion van de Kempeitai was en na een maand samenwerking vertrouwde hij mij dit uiteindelijk toe. (…) Hendro begon tenslotte alle opdrachten die hij van de Kempeitai kreeg met mij te bespreken. Hij vertelde mij onder meer van de guerrillatroepen, waar ik natuurlijk onwetendheid over veinsde’’, verklaart Matthes. Zij is zich bewust van de risico’s, want in een huis naast de melkhandel waar ze Hendro spreekt, komen Meelhuysen, Ferdinandus en anderen geregeld bij elkaar. Matthes waarschuwt hen en deelt alle informatie die Hendro haar vertelt.

Op 18 december 1942 heeft Wil Meelhuysen afgesproken met gepensioneerd sergeant Jacobs, die zich bij zijn groep wil voegen. Jacobs staat onder grote onder invloed van Hendro, die hem gebruikt om nog dichter bij Meelhuysen te komen. Als Jacobs binnenstapt met Hendro in zijn kielzog, schrikt Meelhuysen, vermomd als Tahir. Hij wil onmiddellijk vertrekken als hij Hendro ziet, ,,doch Jacobs verzekerde hem dat Hendrokoesoema betrouwbaar was en dat hij voor hem instond. Meelhuysen koesterde argwaan en liet niets bijzonders los’’, weet Corrie Altman over de ontmoeting.

Toch slaat die dag bij Wil Meelhuysen de paniek toe. ,,Op 18 december kwam hij bij mij en vertelde dat hij was verraden. (…) Nadien heb ik hem niet meer gezien’’, zegt zijn vrouw Louise in 1947. Ook zijn drie kinderen ziet hij nooit meer.

Twee dagen later op 20 december staat ’s avonds laat de Kempeitai voor de deur aan de Tegalsari 78. De koempoelan heeft er vergaderd over de gevolgen van de arrestatie van een groep Molukse verzetsstrijders, waardoor de angst groeit dat ze zijn geïnfiltreerd. Meelhuysen en Ferdinandus zijn net vertrokken, maar de Japanners treffen er wel Sok Berg, mevrouw Verschoor, luitenant Bromet en twee andere vooraanstaande leiders binnen de groep, de sergeants Pangemanan en Runtuwene. Allen worden gearresteerd.

Zelfmoord

Als Wil het nieuws hoort, neemt hij de volgende ochtend een rigoureus besluit. Hij stapt op zijn fiets en rijdt naar het bureau van de Politieke Inlichtingen Dienst (PID) in Soerabaja om zichzelf aan te geven en bekend te maken als de leider van de Groep Meelhuysen. Hij hoopt zo Berg en Verschoor vrij te krijgen. ,,Het was natuurlijk fout’’, zegt Groothuizen over het besluit van Meelhuysen om zich aan te geven. ,,Waarschijnlijk in een ogenblik van ridderlijkheid voor de vrouw was hij bezweken. (Berg) was de eerste vrouw uit onze koempoelan die was opgepakt.’’

Meelhuysen’s voorstel aan de PID is ijdele hoop: hij, de twee vrouwen en Bromet worden die middag overgebracht naar de gevangenis en tijdens eerste verhoren direct zwaar mishandeld. Als ze elkaar even zien en spreken, bekent Meelhuysen aan Berg dat hij een cyaankalicapsule heeft ingenomen. ,,Het vergif had als gevolg van de ’waterproef’, die de Nipponers op hem hadden toegepast, geen uitwerking gehad’’, verklaart Sok Berg. De martelpraktijk, waarbij een natte doek op het gezicht wordt gelegd om iemand bijna te laten stikken, laat Meelhuysen achter met ernstige pijnen. De volgende ochtend treft de Kempeitai hem dood aan in zijn cel. Met zakdoeken heeft hij zich aan de tralies van zijn celdeur opgehangen.

Het staat niet vast dat Meelhuysen door Hendrokoesoema is verraden. Wel verklaart Suze Matthes in 1946 dat zij er bij was, toen stromannen van Hendro hem het adres van Meelhuysen gaven. En Hendro liet haar een plattegrond zien, waarop het huis van Sok Berg was ingetekend als dé plek van het verzet. Vaststaat dat Hendro talloze andere verzetslieden en -groepen heeft verraden.

Vaak valt ook de naam van eerste luitenant Bromet. Tijdens het laatste bezoek aan zijn vrouw heeft Wil Meelhuysen ene Sahir Tjiang maar ook Bromet genoemd als zijn mogelijke verraders. Een getuige heeft Meelhuysen horen zeggen dat hij Bromet niet meer vertrouwt, sinds die zich kritisch over de plannen van de kapitein heeft uitgelaten.

Daarom wordt na de oorlog in diverse verklaringen met de vinger richting Bromet gewezen. Hij heeft argwaan gewekt door zich na de capitulatie in maart 1942 aan de Japanners aan te bieden als verbindingsofficier, al is dat met het doel om KNIL-militairen uit krijgsgevangenschap te houden. Het weerhoudt de Japanners er niet van ook

Bromet op 18 december 1942 aan te houden bij de arrestaties in het huis van Sok Berg. Na zware mishandeling wordt hij veroordeeld tot vijftien jaar cel wegens ondergronds werk. Bromet zit tot september 1945 in Japans gevangenschap. De Nederlandse inlichtingendienst NEFIS houdt hem in november op basis van één beschuldiging aan op verdenking van collaboratie. Pas in mei 1946 wordt hij verhoord, waarna de Auditeur-Militair oordeelt dat de beschuldiging vals is. Na het horen van getuigen wordt hij vrijgelaten.

De Japanse arrestatiegolf die vanaf december 1942 over het verzet op heel Java raast, mist zijn uitwerking niet op de Groep Meelhuysen. Die is zo groot geworden, dat verraad op de loer ligt. De Japanners arresteren eind 1942-begin 1943 ruim tweehonderd leden, onder wie in februari 1943 luitenant Ferdinandus, die na de dood van Meelhuysen de leiding heeft overgenomen. Ferdinandus en Pieter Colijn worden in november 1943 onthoofd. Andere leden, onder wie Groothuizen, Sok Berg, Corrie Altman en Godie Meelhuysen, krijgen jarenlange gevangenisstraffen opgelegd.

Meelhuysen’s vrouw Louise zit vanaf januari 1943 korte tijd in een vrouwenkamp. Ze is opgepakt, nadat ze niet haar meisjesnaam Gijp maar die van haar man heeft genoemd. Zonder opgaaf van reden komt ze al snel weer vrij.

Koop het boek!

Logo Comité 4-5 mei Almere
Logo Provincie Flevoland
Logo Vfonds
Logo gemeente Almere
Logo 80 jaar vrijheid
Logo de nieuwe bibliotheek
De makers hebben hun uiterste best gedaan om alle rechthebbenden te achterhalen.