Jappenkamp tijdens de oorlog in Nederlands-Indië

Het verhaal van Sonja Veldkamp en Ferry Prud’homme

Sonja Veldman en Ferry Prud’homme-Loddér hebben in hun leven één gemeenschappelijke deler: beiden werden zij tijdens de oorlog in Nederlands-Indië gevangen genomen en geïnterneerd in een Jappenkamp. Sonja is nu 95 en Ferry 94 jaar oud. Zij hebben hun verhaal verteld aan de vier jonge erfgoeddragers van Almere.

Samen delen
Elkaar vasthouden
Witregel

Ferry was 13 jaar en zat in de 5de klas toen de Jappen hem en nog veel andere kinderen met bajonetten kwamen halen.
Zo werden we weggevoerd van onze ouders. De Jappen namen alles in, ook scholen en internaten. In het kamp kregen we niet méér te eten dan een handje rijst per dag. Maar je wil leven! Daarom aten we ook slangen, poezen en gingen we een beetje stelen om aan eten te kunnen komen. De meesten van ons werden ziek, érnstig ziek en slapen lukte niet omdat we veel last van jeuk hadden. In korte tijd overleden er 16 kinderen om mij heen die té hard moesten werken en ziek werden. Zelf was ik ook erg ziek, maar we moesten door en door.
Martelingen: die hebben we allemaal ervaren. En dat was verschrikkelijk.
Oorlog is geen spel. Ik heb over lijken moeten lopen van mensen die waren doodgeschoten. Voor mij onvergetelijke beelden.
Uiteindelijk ben ik naar Batavia gevlucht samen met 5 vrienden. Een levensgevaarlijke onderneming, want als het fout ging, werd je gemarteld of gedood. In Batavia kon ik 1 nacht bij een vriend blijven slapen en moest toen maken dat ik weg kwam uit angst voor verraad.
Ik was 17 jaar toen de Bersiap begon. Een gewelddadige strijd tegen Indische Nederlanders. Ik werd toen ook dienstplichtig, maar wilde geen mensen doodschieten. Gelukkig: ik kreeg een opleiding tot radiotelegrafist. Eigenlijk was het heel gek want in die periode moesten de Jappen ons ineens beschermen in plaats van martelen. De omgekeerde wereld.

Sonja Veldman komt van Sumatra en was 14 jaar toen ze gevangen werd genomen.
Dat gebeurde thuis. Ik mocht een klein tasje met wat kleding meenemen. Achteraf denk ik weleens hoe idioot het was dat ik ook mijn schoolboeken heb ingepakt. Ik wilde doorleren, ook in het kamp. Voor later.
In de kampen werden mannen en vrouwen van elkaar gescheiden. Gelukkig zat ik met mijn moeder en zusje samen in het kamp. Alle drie zijn we ernstig ziek geweest. In de kampen heersten ziektes als Malaria en Dysenterie.
Voor ons corvee wilde ik graag sjouwen want dan konden we naar buiten en kon ik een beetje eten stelen. Zó konden we overleven. Wij leden honger, omdat we niets anders kregen dan een beetje rijst.
In die periode leerde ik om sterk te zijn. Ik moest immers voor mijn moeder en zusje zorgen want ik wilde niet dat zij hongerleden en misschien nog zieker werden.

Mijn vader is als krijgsgevangene overleden bij de bouw van de Birmaspoorlijn en dat kregen wij na de oorlog per ongeluk te horen. Stukjes van het verhaal kwamen naar ons toe en zo kregen wij van zijn dood een steeds duidelijker beeld. Wat waren wij verdrietig dat we niets konden doen. Machteloos en zó waardeloos dat papa dood was.

Angst, altijd angst voor wat er zou gaan komen.
Sterk zijn was toen de enige optie en heeft mij toen gered en eigenlijk is het in mijn latere leven ook mijn overlevingsmechanisme geweest.

Sonja vertrok met haar man en 2 kinderen naar Holland waar zij in Amsterdam aan land gingen. Ferry ging met zijn vader, moeder en zusje ook naar Holland. Een bootreis door het Suezkanaal die 3 weken duurde.

Op 15 augustus 1945 begon voor ons de vrijheid. Een dag waar we nog steeds dankbaar op terugkijken.

Samen delen
Elkaar vasthouden