Frits Pront
Bekijk de documentaire ‘De onderduikkinderen van Utrecht’ over een Utrechtse studentenverzetsgroep die zich toelegde op het in veiligheid brengen van Joodse kinderen

Het oorlogsverhaal van Frits Pront, een Joodse man van inmiddels 90 jaar die de Tweede Wereldoorlog overleeft

Met het vertellen van mijn persoonlijke verhaal als gastspreker, hoop ik iets te kunnen bijdragen aan het besef dat discrimineren van mensen verschrikkelijke gevolgen kan hebben.”

Ik ben geboren in 1934 in Amsterdam in de CIZ (Centraal Israëlitische Ziekenverpleging) waar mijn moeder verpleegkundige was. Het gedonder begon toen al. Joods zijn was in die tijd al ‘niet goed’. Ik zou Izak heten, maar het werd Ingfried, want Izak kwam te dichtbij het gevaar omdat het een authentiek Joodse naam is. Mijn broer heette Siegfried in plaats van Salomon. Was het voortschrijdend inzicht? Mijn vader deed toen nog zaken met Duitse bedrijven en wist op tijd wat er aan de hand was. Omdat hij Joods was, moest in 1934 alle samenwerking stoppen.

Wij woonden op het Daniël Willinkplein wat nu het Victorieplein is en daarna zijn we naar Hilversum verhuisd en hebben daar tot 1942 gewoond. We verhuisden elk jaar want dat was goedkoper; was je binnen het jaar weg, dan hoefde je geen huur te betalen. Na Hilversum gingen we weer terug naar Amsterdam. Later zijn er steentjes gelegd, de zogenaamde Stolpersteine, bij ons laatste huis in Hilversum. Eigenlijk wilde ik dit niet, omdat ik anderen niet wilde belasten met ons oorlogsverdriet. Zo heb ik dat ook besproken met de initiatiefneemster die later in ons huis woonde, maar zij hield voet bij stuk.

Op 15 mei 1940 kwamen de Duitsers Hilversum binnen. Heel langzaam kwamen er steeds meer verordeningen, noodwetten enzovoorts. De oorlog was ook voor ons begonnen en er was altijd onrust en angst om ons heen. Dit was zó voelbaar. Ik had een vriendinnetje en die mocht niet meer met me spelen omdat ik Joods was. Dat heeft mij het gevoel gegeven buitengesloten te zijn. In 1942 moesten we de ster gaan dragen en de scholen moesten lijsten inleveren met namen van Joodse kinderen. Wij moesten dus van school af en vanaf dat moment gingen we naar een speciale school voor mensen van Joodse afkomst. Wij hadden in Hilversum een auto en ook dat werd verboden. Het waren pesterijen die werden geaccepteerd want andere keuzes waren er niet.

Het geeft mij een gek gevoel dat ik als kind om veel dingen moest liegen. Bijvoorbeeld over het geloof. Ik ben Joods en ik ging ook naar Joodse les, maar door onderduikouders maakte ik ook kennis met het Christendom. Ik kende de Psalmen en ik wilde dominee worden. Ik vond dat prettig en verwarrend tegelijkertijd. Het gaf mij niet echt het gevoel bij een vaste kern te horen. Mijn afkomst mocht niet zichtbaar zijn en dat voelde niet goed. Het gebeurde allemaal om ons leven aan de veilige kant te houden.

Ik heb veel herinneringen weggestopt; het was té erg, té zwaar om te dragen en wegstoppen was de enige manier om het een beetje leefbaar te houden. Nu op mijn 90ste zijn er nog steeds gebeurtenissen waarvan ik niet weet in welke context ik ze moet plaatsen.

Eenmaal terug in Amsterdam woonden we tijdelijk bij mijn tante in De Lairessestraat. Ik ging werken bij een joodse firma toen ik 8 jaar was. Naar school gaan was niet meer mogelijk. Op een dag moesten we bij mijn moeder komen en zij vertelde dat we weer weg moesten. Uit logeren. Zo bijzonder en tegelijkertijd erg verdrietig dat ouders kinderen noodgedwongen ‘weggeven’ uit veiligheid. Ook dat verdriet heb ik vaak weggedrukt.

Ik kwam bij een familie in Utrecht en mijn broertje zat er om de hoek ondergedoken. Het was vreselijk omdat we er mishandeld werden door de onderduikvaders. Mijn zusje Joke zat verderop in de straat bij goede mensen. Het was er de hel op aarde voor ons. De mensen hadden zelf 4 kinderen en de vader bracht mij ’s nachts naar bed. Bij dit gezin maakte ik kennis met het Christendom: Wij deugden volgens de normen van de vaders niet omdat wij Joods waren. Zij hebben ons toen bijna zeker zelf verraden. De gemeentebus bracht ons naar de het politiebureau en de onderduikmoeders gingen mee om ons met de stadsbus weg te brengen. Ze maakten er dus niet eens een geheim van. We kwamen in de ‘gevangenis’ en moesten ’s avonds in de cel slapen.

Ik had al geleerd om me overal aan te passen. Dat was maar goed ook, want het duurde nooit lang en dan werden we al weer ergens anders ondergebracht. Na 3 dagen, het kunnen ook 3 maanden zijn geweest, moesten we mee met mannen van het verzet. Verstopt in een grote zwarte auto. Zij brachten ons naar Amsterdam. Blijkbaar was ik nog zoveel kind dat ik niet altijd de ernst van een situatie doorhad. Ik zag iemand die ik kende, zwaaide en kreeg meteen een pistool op me gericht.

Dit keer gingen we via het kantoor van de Joodse Raad naar Amsterdam-Oost en daar schreef ik een brief aan mijn ouders. De gebeurtenissen volgden elkaar nu snel op. Ineens zat mijn vader in de kamer. Hij kwam ons halen om naar Eibergen te gaan. Daar zaten mijn ouders ondergedoken. Ik heb ze daar verteld dat wij in Utrecht zijn mishandeld. Eindelijk kon ik mijn ellendige verdriet delen met ze. Mijn moeder is er erg van geschrokken en vond het vreselijk dat ze ons niet heeft kunnen helpen. Het was in Eibergen waar wij hoorden dat mijn opa van vaders kant door de Duitsers was gepakt.

De oorlog maakte zo veel kapot in ons en voor ons

Ook in Eibergen werden we verraden en moesten we weer weg. Ik ging met mijn vader naar Nijmegen en mijn moeder ging met mijn broer naar Friesland. We moesten kruipend langs de fabriek. En ik zag de overvalwagens. De afspraak was om net te doen of we elkaar niet kenden. Ik zag mijn moeder en zei: “dag mevrouw”. Het is het laatste wat ik ooit tegen haar heb gezegd. Dit doet mij pijn tot op de dag van vandaag.

Papa kocht een boek voor me in Nijmegen: ‘In de Soete Suikerbol’. Hij schreef er in: “Voor mijn lieve Frits, 27 maart 1943”. De eerste zin van het eerste verhaal luidt: ‘Morgen! … morgen kwam de grote dag.’ Ik koester het boekje en de herinnering. Veel later ben ik nog eens terug geweest naar de boekwinkel, maar ons onderduikadres en de rooms-katholieke kerk die ik toen bezocht waren weggebombardeerd.

Nog een gebeurtenis die een zwarte bladzijde in mijn ziel is: op een ochtend was mijn vader weg. Ik heb hem nooit meer teruggezien. Hij was samen met mijn moeder in de Bosboom Toussainstraat in Amsterdam gaan wonen waar zij door buren zijn verraden. Er was daar ook een groep mensen actief die geld verdiende aan het ‘pakken’ van de laatste ‘vrije’ Joden.

Ik heb een rapport van hun aankomst in Westerbork. Op 20 april 1943 komen Julius Pront en Sophie Frank aan in Westerbork en op 7 september gaan ze op transport met de trein die 987 mannen, vrouwen en kinderen naar Auschwitz brengt. De gepubliceerde sterfdata zijn respectievelijk 31 maart 1944 en 30 november 1943. Mijn zusje Joke komt op 17 januari 1944 aan in kamp Westerbork en wordt er ingeschreven in Barak 35. Zij vertrekt er weer op 25 januari 1944 samen met 948 mannen, vrouwen en kinderen naar Auschwitz. Zij wordt er direct na aankomst op 27 januari vermoord.

Mijn opa van vaders kant heeft mijn opa en oma van moeders kant nog gezien en gesproken in Westerbork. Mijn opa was ‘goed gemutst’ omdat hij dacht dat ze ergens tewerkgesteld zouden worden. Ze vertrokken met een redelijk positief gevoel naar hun levens-eindbestemming zonder enig idee van hun naderende einde. Ook mijn ouders hebben hun vader respectievelijk schoonvader in Westerbork gezien en gesproken.

Ná de bevrijding: we moesten door, rouwen, opbouwen en vooral zoeken naar wat er met onze naasten was gebeurd. Wie was er nog in leven? Waar waren ze geweest en wat hadden zij meegemaakt nadat we zo wreed uit elkaar waren gerukt?

Zelfs nu is het nog zwaar om de waarheid onder ogen te zien

Ik trouwde en wij kregen kinderen. Na onze scheiding heb ik, nu 31 jaar geleden, Vera leren kennen en dat was goed en we hebben het samen nog steeds goed. Ik heb er voor gekozen geen slachtoffer te worden, maar om met een rechte rug door het leven te gaan. Ik heb lang last gehad van de periode in de gevangenis en was altijd wel bang om afgewezen te worden.

Onze democratie: De bedreiging van de democratie beangstigt me. Onze democratie is waarschijnlijk altijd al min of meer in gevaar geweest. Ik heb mijn kinderen geleerd dat ze moeten stemmen: zorg dat je stem wordt gehoord, anders pakken anderen de macht. Met mijn geschiedenis zie je de gevolgen als je je steeds iets van je vrijheid laat afpakken.

Discriminatie: Kleur en afkomst maakt niet uit. Je moet je altijd verzetten tegen elke vorm van discriminatie. Wat betekent het om mensen uit te sluiten?

Vrijheid: Leven wij in een vrij land? Ja nog steeds en toch wordt de vrijheid nu ook bedreigd.

Vrede: Is subjectief. Er zal in de wereld nooit echt vrede zijn. Ik weet ook niet wie ik zou zijn geweest en hoe ik zou hebben gedacht als ik grootgebracht zou zijn in een totalitaire omgeving en altijd geleerd zou hebben dat bepaalde groepen slecht zijn.

Ik ben positief en opgewekt gebleven en geen slachtoffer geworden. Dat was en is ingewikkeld, verdrietig en onvergetelijk zwaar geweest, maar heeft me ook geluk en rust gebracht.