Samuel Esmeijerstraat
Buurt 5
- Samuel (’Sam’) Esmeijer (23), Nederlands verzet/knokploegen (1942-1944), adjunct-inspecteur politie. Geboren 20-12-1920 in Driebergen, overleden/doodgeschoten 29-11-1944 in Apeldoorn.
- Begraven: Nieuwe Gemeentelijke Begraafplaats, Driebergen, eregraf 092.
- Onderscheiding: Verzetskruis, Verzetsherdenkingskruis.

Bescheiden, teruggetrokken, een durver. ,,Maar voor alles: de leider’’. Zo beschrijft een ’posthume hulde’ Samuel Esmeijer twee jaar na zijn dood. Een politieman die verzetsleider werd en niet schroomde voor gewaagde acties, al werd dat zijn dood.
Sam Esmeijer wordt in Driebergen geboren in een streng-gereformeerd gezin. Hij is het derde van vier kinderen, al overlijdt broer Dirk al op jonge leeftijd. De Esmeijers verhuizen eind jaren ’20 naar Veendam en in 1933 naar Rotterdam, waar vader Gijsbertus werk krijgt als wiskundeleraar aan de Christelijke Ambachtsschool. Sam slaagt in 1940 voor zijn HBS-examen, hoewel hij in de chaotische dagen na het bombardement in mei aanvankelijk is gezakt.
Sam maakt daarna een opvallende keuze: hij wil politieman worden en meldt zich voor de opleiding in Zeist. Hij gaat inwonen bij tante Teet in Driebergen. De keuze is zo opvallend, omdat de politie niet bepaald een positief imago heeft. SS-generaal Rauter verlangt loyaliteit van het Nederlandse korps, waaraan ’dienders’ noodgedwongen maar velen ook uit overtuiging gehoor geven. In die situatie treedt Esmeijer toe als volontair (vrijwilliger) en begint zijn opleiding tot adjunct-inspecteur.
In een scriptie over Esmeijer uit 1984 stelt Hanjo van den Berge, dan student aan de Nederlandse Politie Academie, dat Sam zich bewust moet zijn geweest dat de politie meewerkt aan de Jodenvervolging. Hij verzet zich daartegen: al in 1938 laat hij zich binnen een Rotterdamse jongerenvereniging kritisch uit over de vervolging in Duitsland. Van den Berge haalt een anekdote aan, waarbij Sam zijn moeder afraadt om Duitse soldaten koffie te geven: ,,Het is de vijand, moeder’’.
In 1942 komt Esmeijer in Driebergen in contact met het verzet en bedient zich voortaan van de schuilnaam ’Paul’. Hij redt enkele Joodse gezinnen dankzij informatie die hij hoort bij het als ’goed’ bekendstaande korps. Tot in 1943 kan Sam zijn dubbelrol spelen, maar moet dan kiezen. Rauter gelast dat Nederlandse agenten bij de SS in opleiding gaan in Schaarsbergen. Esmeijer weigert en krijgt oneervol ontslag.
Rotterdam
Zonder werk keert Sam in september 1943 terug naar zijn ouderlijk huis in Rotterdam. In de vernielde havenstad Samuel Esmeijer 78 zoekt hij naar een toekomst. Hij komt in contact met de inlichtingengroep rond de verzetskrant Trouw. Zijn kennis van politietactieken is zeer waardevol voor de groep en Sam onderzoekt hoe de SD op het verzet jaagt. Het recherchewerk brengt hem in contact met het Vlaardingens verzet.
Paul leidt zijn eigen groep met koeriersters, een rechercheteam en eigen vervoersmiddelen. Eind 1943 leert hij ’Bertus’ (Leendert Valstar, zie Leendert Valstarstraat) kennen, één van de leiders van de Landelijke Knokploegen. Die vraagt hem een knokploeg te vormen voor overvallen op distributiekantoren, gemeentehuizen en gevangenissen. Het politiebureau van Delft is op 26 februari 1944 zijn eerste doelwit: samen met andere groepen bevrijden ze drie Joden en gaan er vandoor met een partij wapens. Behalve met Valstar heeft Esmeijer hierbij voor het eerst contact met Johannes Post (zie ook Jan Wildschutstraat).
De overvallen brengen Esmeijer ook buiten Rotterdam: op 4 maart 1944 helpt hij als ’Barend’ mee in Bergen op Zoom bij een overval op een distributiekantoor met hulp van een ambtenaar. De overval wordt ontdekt als de groep een bewaker wil uitschakelen, waarna in korte tijd de politie arriveert.
,,Ondanks de politie voor de deur (…) bleef Barend de kalmte in persoon. Hij stelde stuk voor stuk de deelnemers aan de overval, die de bewakers in bedwang hielden en op strategische punten in het gebouw hadden post gevat, gerust’’, aldus een Bergse verzetsman in 1946. Esmeijer ontkomt aan arrestatie, maar twee dagen later worden de ambtenaar en anderen opgepakt en geëxecuteerd als een bevrijdingsactie spaak loopt. ,,Barend heeft er zeer onder geleden dat hij en zijn mannen, door overmacht verhinderd, niet handelend hebben kunnen optreden.’’
Commandant
In de zomer van 1944 is de dan 23-jarige Sam Esmeijer leider en coördinator van drie Rotterdamse knokploegen, weldra aangevuld met de als ruig bekendstaande KP-Zuid. Dat najaar wordt hij LKP-commandant voor Zuid-Holland en leidt hij ploegen in Dordrecht, Sliedrecht en de Hoeksche Waard. De Rotterdamse LKP staat bekend als één van de sterkste en best bewapende knokploegen met circa 120 man en een groot arsenaal aan karabijnen, stenguns en granaten, veelal buitgemaakt bij overvallen.
Behalve met overvallen scoort de LKP-Rotterdam hoog met liquidaties. Historicus Hans van der Pauw stelt in 1995 dat de Rotterdamse knokploegen vanaf januari 1944 tot de bevrijding zo’n honderd liquidatiepogingen hebben verricht, waarvan er tachtig zijn geslaagd. Eerder schatte Loe de Jong dat aantal ook zo in. De LKP werkte hierbij samen met de Ordedienst (OD) en Raad van Verzet (RVV). Historicus Albert Oosthoek achterhaalt in 2015 een lijst van de LKP-Rotterdam met 134 doelwitten, van wie er 43 zijn gedood.
Veel liquidaties volgen na november 1944, als Esmeijer niet meer leeft en de groep zijn gezag ontbeert. Vaststaat dat Sam ook zelf verschillende liquidaties heeft uitgevoerd, onder wie die van een SD-informant. Die van de beruchte spion en Vertrauensmann Anton van der Waals mislukt. Toch worstelt de strenggelovige verzetsman elke keer weer met het besluit om iemand te liquideren en instrueert hij in oktober 1944 om uitsluitend te doden na schriftelijke instemming van het hoofdkwartier.
In juli 1944 wordt Esmeijer zelf geconfronteerd met een liquidatie: die op zijn vader Gijsbertus. De Sicherheitspolizei is Sam al langer op het spoor en heeft hem in april willen oppakken bij een inval in het ouderlijk huis. Hij woont daar om veiligheidsredenen niet meer, maar de Sipo arresteert wel zijn ouders, broer en zus. Ze komen vrij via zijn moeder Johanna. Haar tante Teet in Driebergen is familie van Evert-Jan Roskam, NSB-leider van de boeren Landstand. Via zijn contacten met Rauter komt het gezin vrij. Vader Gijsbertus blijft verdacht van anti-Duits gedrag binnen de Ambachtsschool. Op 17 juli wordt er aangebeld bij de Esmeijers aan de Bergsingel. Opnieuw komt de politie hem halen. Als de auto er zogenaamd mee ophoudt en de agent hem vraagt om te duwen, schiet die Gijsbertus door het hoofd. Het is een Silbertanne-actie, waarmee Rauter de Germaansche en Nederlandse SS sinds september 1943 laat afrekenen met vaak willekeurige slachtoffers. Gijsbertus Esmeijer overleeft de moordpoging maar raakt zwaar gewond en moet zijn linkeroog missen. Hij ligt tot 6 oktober in het ziekenhuis, waar Sam hem met anderen weghaalt en naar een onderduikadres brengt. Nog is de wraak van de Duitsers niet gestild: op 24 oktober steken ze het verlaten ouderlijk huis in brand.
Tussen juni en november 1944 prijkt er een lange lijst van overvallen en liquidaties op het conto van Esmeijer en zijn LKP-Rotterdam. Verkleed als SS’er stuurt hij op 6 juni een vrachtwagen met KP’ers naar het Huis van de Bewaring aan de Rotterdamse Bergstraat. Esmeijer wil zeventien leden van de illegale krant Je Maintiendrai bevrijden, voor wie executie dreigt. Hij krijgt de directeur te spreken, terwijl zijn mannen de bewakers overmeesteren. Die sluiten ze samen met de directeur en zijn gezin op en willen er vandoor met de zeventien gevangenen. Juist op dat moment staat er een wagen met nieuwe gevangenen voor de deur. Bijna mislukt de actie, maar de KP’ers weten via de achterdeur van de directeurswoning te vluchten.
Succesvol zijn ook overvallen op distributiekantoren in Schoonhoven (juli) en Rotterdam (augustus), waar aan het Afrikaanderplein overdag 47.000 bonkaarten worden buitgemaakt. Als op 5 september de geallieerden oprukken en de bevrijding van Rotterdam nabij lijkt, houdt ’Paul’ een toespraak voor de Rotterdamse radio. Hij maant zijn stadgenoten tot kalmte en voorzichtigheid door de vluchtende vijand en de bevrijders niet in de weg te zitten. Enkele uren later blijkt het enthousiasme te voorbarig: tot de bevrijding in mei 1945 treden de Duitsers harder op dan ooit tevoren. Op de dag dat het huis van zijn ouders afbrandt, bevrijdt de LKP-Rotterdam op 24 oktober 43 gevangenen uit het Rotterdamse politiebureau Haagsche Veer. De actie is urgent, omdat de opgepakte lokale LO-man ’Grote Karel’ alias Pim Sijpesteyn dreigt door te slaan. Esmeijer verzekert zich van medewerking van de kantinechef om KP’ers via zijn dienstwoning toegang tot het bureau te verschaffen. De knokploeg en de gevangenen ontkomen richting het Hofplein, waar koeriers net op tijd zijn om hen op te vangen. Toch heeft bevrijding een bijsmaak: uit represaille executeert de SD twee KP’ers, die dezelfde ochtend bij een andere actie zijn opgepakt.
Apeldoorn
November 1944 begint slecht voor Sam Esmeijer. Hij heeft zichzelf bij een schietoefening aan zijn knie verwond en moet enkele weken rust houden. Goed en wel hersteld, krijgt hij bericht van Jan van Bijnen (34) alias ’Frank’, de gevierde landelijk sabotagecommandant van de LKP. Beiden kennen elkaar goed uit Rotterdam en vervullen een prominente rol binnen de leiding van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS).
Van Bijnen heeft vernomen dat bij een vergadering in Utrecht tal van BS-kopstukken zijn opgepakt, onder wie de commandant van het Gewest Utrecht. De Sipo heeft de gevangenen overgebracht naar de Willem III-kazerne in Apeldoorn. Van Bijnen verlangt dat alles wordt geprobeerd om hen vrij te krijgen en geeft de Gelderse verbindingsofficier Stoove alias ’Grote Kees’ opdracht om een plan te maken. Als Van Bijnen niets hoort, besluit hij op 28 november om zelf naar Apeldoorn te gaan om met Stoove te spreken en neemt Esmeijer mee.
In plaats van een bevrijdingsplan legt Stoove een ’zeer onvolledige tekening’ van de kazerne op tafel. ,,Het was duidelijk, dat men hieraan niets had: Frank’s nijdige reactie was dan ook: ’Dan zal ik het zelf wel doen’’’, aldus het gedenkboek ’Het Grote Gebod’. Stoove en anderen raden Van Bijnen af om de kazerne te overvallen, want er zijn tal Samuel Esmeijer 80 van Duitse politie- en legereenheden gelegerd en rondom geldt een Sperrgebiet. Toch laat Van Bijnen zich niet op andere gedachten brengen: hij en Esmeijer besluiten om de omgeving te verkennen.
De meeste bronnen spreken over 28 november. Op basis van politierapporten stelt Hanjo van den Berge dat dit 29 november moet zijn. Die ochtend laten Van Bijnen en Esmeijer zich per auto afzetten nabij het Sperrgebiet en lopen de bossen in. Een SD’er heeft hen dan al opgemerkt en houdt het tweetal in de gaten, dat in het bos enkele werklieden naar de situatie vraagt. Die ontraden hen met klem om verder te gaan. Ook dat advies slaan Jan en Sam in de wind en ze lopen door tot vlakbij de prikkeldraadversperring.
‘Het Grote Gebod’ schrijft: ,,Op de weg, die naar de ingang van het terrein voerde, naderde een officier, die hen aansprak en naar hun papieren vroeg. Vervolgens riep deze officier een soldaat aan en beval deze de beide mannen te fouilleren. Op dat ogenblik trok Paul zijn pistool en schoot. Toen zijn wapen ketste, sloeg hij er de soldaat mee neer en zowel Frank als Paul gingen op de vlucht, achtervolgd door de officier, die Paul vrijwel onmiddellijk neerschoot. Frank, die ongewapend was, vluchtte verder, doch een passerende patrouille opende het vuur op hem. Paul was op slag gedood.’’
Het lichaam van Esmeijer blijft tot in de namiddag liggen, zo meldt een politierapport van 29 november. Van Bijnen wordt overgebracht naar het Kriegslazarett, waar hij op 1 december overlijdt. Chauffeur en verzetsman Huibert Verschoor is ook opgepakt en wordt via Kamp Amersfoort afgevoerd naar concentratiekamp Neuengamme. Hij overlijdt op 12 april 1945 tijdens een transport naar een werkkamp.
Omdat in Esmeijers kleding een plattegrond van het kazernegebied is gevonden, gaat de SD uit van een terroristische actie. Onder het Niedermachungsbefehl betekent dit onmiddellijk represailles. Op 2 december worden dertien mannen doodgeschoten: de LKP- en LO-leiders die eerder in Utrecht zijn opgepakt en uit de kazerne moesten worden bevrijd, Veluwse verzetslieden en de Amerikaanse vlieger Bill Moore, die zich tevergeefs beroept op zijn krijgsgevangenschap. Vlak bij de kazerne herinnert het Keienmonument aan de Sportlaan aan de dertien, met een kleine kei voor Esmeijer, Van Bijnen en Verschoor.
Sam en Jan worden tijdelijk begraven in Apeldoorn maar op 15 juni 1945 onder grote belangstelling naast elkaar herbegraven in een eregraf in Driebergen. Een jaar later wordt een grafmonument onthuld. In 1952 ontvangt Esmeijer het Verzetskruis en in 1984 het Verzetsherdenkingskruis. Aan Van Bijnen is de Millitaire Willems-Orde der vierde klasse toegekend.
Veertig jaar na zijn overlijden wordt op 28 november 1984 de Nederlandse Politie Academie (NPA) in Apeldoorn omgedoopt tot ’Samuel Esmeijer Instituut’. Prins Bernhard onthult de naam en een plaquette en overhandigt aan Sam’s broer Evan en zus Neeltje het Verzetsherdenkingskruis. De vernoeming maakt in de politiewereld veel discussie los: wie was Esmeijer dan wel, wat heeft hij als ’junior’ voor de politie betekend en hoe ’fout’ heeft de politie zich in de oorlog opgesteld?
Rijkspolitie-Magazine schrijft: ,,NPA wordt vernoemd naar een politieman die daar veertig jaar geleden, als verzetsstrijder, de dood vond. Er zijn mensen die hier een eerbetoon aan een jonge ’held’ in zien. Het woord ’held’ bevalt ons niet. Samuel Esmeijer was geen held en hij had dat ook zeker niet willen zijn, verzekeren ons degenen die hem hebben herkend.’’
In 2010 verhuist de plaquette mee naar het nieuwe hoofdgebouw van de Politieacademie in Apeldoorn, maar de naam ’Samuel Esmeijer Instituut’ is in ongebruik geraakt.
Behalve in Almere is hij vernoemd met een plein in Rotterdam en straten in Vlaardingen en zijn geboorteplaats Driebergen- Rijsenburg.





