Jan Wildschutstraat
Buurt 5
- Johannes Wilhelmus (’Jan’) Wildschut (31), Nederlands verzet/knokploeg en overvallen 1943-1945. Vlieger en later hoofdcontroleur Radiocontroledienst PTT
- Geboren 28-11-1913 in ’s-Hertogenbosch. Overleden 01-01-1945 in KZ Leonberg (Duitsland).
- Begraven: verzamelgraf KZ Friedhof Seestrasse, Leonberg.
- Onderscheiding: Verzetskruis, Medaille der Rechtvaardigen onder de Naties Yad Vashem.

Het is een wrange twist van het lot: in mei 1940 vecht Jan Wildschut tegen de Luftwaffe, in januari 1945 sterft hij aan uitputting door dwangarbeid voor diezelfde luchtmacht. Daartussen ligt een periode van gewapend verzet.
Jan Wildschut is een geboren en getogen Brabander. Tot maart 1934 woont hij in zijn geboortestad ’s-Hertogenbosch als oudste zoon van een passementwerkers-echtpaar, ofwel kleermakers. Als zij in juli 1913 trouwen, is moeder Dina al van hem in verwachting. In september 1916 wordt zijn broer Lambertus (’Nol’) geboren, in november 1920 Anna. In februari 1926 overlijdt hun moeder op 33-jarige leeftijd. Vader Ludovicus hertrouwt in 1930.
Na een kantoorbaan bij Philips in Eindhoven kiest Jan voor een militaire carrière. De Koninklijke Militaire Academie in Breda leidt hem op tot onderofficier wachtmeester- vlieger. In 1932 treedt hij als ’blauwe huzaar’ toe tot het 1ste Regiment Huzaren der Cavalerie. In mei 1937 verhuist Wildschut naar Amersfoort en twee maanden later naar Soest, nadat hij is toegelaten tot de vliegeniersopleiding op Vliegbasis Soesterberg.
De Sumatra Post van 15 juli 1938 noemt hem als deelnemer aan een rondvlucht van 57 vliegtuigen vanwege het 25-jarig jubileum van de Luchtvaartafdeling van de Landmacht in Soesterberg. Een verslaggever vliegt mee met zijn Koolhoven F.K. 51 tweedekker. Bij Paleis Soestdijk staan prinses Juliana en prins Bernhard. Boven Rotterdam wordt het onstuimig, ,,zo zelfs dat wachtmeester Wildschut, die ons met bijzondere vaste hand over het land gevlogen heeft, zijn toestel een ogenblik niet kon houden en een flink eind van ons leidende toestel afraakte’’.
Oorlog
Sinds 22 april 1940 verblijft Jan op de vliegbases Gilze Rijen en Nerhoven en is ingedeeld bij de IVe Verkenningsgroep van het 2e Luchtvaartregiment. Met Fokker C. Jan Wildschut 82 V-verkennners en lichte bommenwerpers staan zij het IIIe Legerkorps bij.
Op 10 mei valt Duitsland Nederland binnen. Rond vier uur ‘s ochtends bombarderen Messerschmitt-jachtvliegtuigen het vliegveld. Er is veel schade maar er vallen geen slachtoffers. Commandant Boogaard beveelt evacuatie naar Haamstede op Schouwen-Duiveland, al is ook dit vliegveld gebombardeerd. Tot 14 mei assisteert de Verkenningsgroep bij de strijd om de Grebbeberg maar is kansloos tegen de Luftwaffe.
Wildschut voert die dagen drie missies uit. Bij de laatste zit een Duitse jager hem op de hielen, maar hij redt zich door laag te vliegen. Op 14 mei ontkomt zijn eenheid naar Caen en bereikt van daaruit Engeland.
April-Meistakingen
Jan is niet meegegaan. Hij keert terug naar ’s-Hertogenbosch en vindt emplooi als hoofdcontroleur van de Radiocontroledienst van de PTT. In juni 1942 verhuist hij naar Leeuwarden, maar is op 8 januari 1943 terug in Den Bosch om de zeven jaar jongere Johanna ’Anske’ Hermse te trouwen. Tot eind april wonen ze in Leeuwarden.
Op 29 april roept Befehlshaber der Wehrmacht Christiansen met instemming van Hitler alle 30.000 Nederlandse militairen terug in krijgsgevangenschap, omdat sommigen zich schuldig maken aan anti-Duitse activiteiten. Op weigering staat gevangenneming en tewerkstelling. Het leidt tot de April-Meistakingen, die de bezetter aanvankelijk volkomen verrassen maar weldra keihard worden neergeslagen met razzia’s en executies.
Wildschut ontvlucht Leeuwarden. Anske gaat begin mei naar ’s-Hertogenbosch maar Jan duikt onder in het Drentse Nieuwlande, dat in april 1985 door het Joods herinneringscentrum Yad Vashem wordt onderscheiden voor hulp aan honderden (meest joodse) onderduikers. Met dank aan vooral die ene bewoner: Johannes Post.
Gewapend verzet
Wildschut vindt onderdak bij Jan Sliekers en gebruikt diens naam als schuilnaam. Weldra komt hij in contact met Johannes Post en zijn broer Marinus, met wie een hechte vriendschap groeit. De broers hebben zich al in 1942 georganiseerd en Joden uit Amsterdam opgehaald. Door de April-Meistakingen verhardt hun verzet. Voor voedsel voor de onderduikers zijn distributiekaarten nodig, zodat de KP-Johannes distributiekantoren en registratiekantoren op de korrel neemt.
Het rijtje overvallen begint in de zomer van 1943. De eerste staan in het dagboek van Arnold Douwes, sinds maart 1942 de eerste onderduiker van Post in Nieuwlande. Aanvankelijk daagt Douwes de Duitsers uit door als niet-Jood met een Jodenster te lopen, maar zoekt uiteindelijk toch een schuiladres. De hele oorlog houdt hij een dagboek bij op velletjes papier, die hij in potjes in de grond verstopt.
Douwes schrijft: ,,Eens vroeg hij (Post) mij of ik er iets voor voelde om een bezoek te brengen aan enige bureauhouders, met het doel bij hen wat Ausweisen weg te halen. Dat vond ik natuurlijk best en zo geschiedde het dat Jan Wildschut en ik op een mooie woensdagmiddag 23 juni 1943 er op de fiets op uitgingen naar Noord-Sleen, Zweeloo, Oosterhesselen en Nieuweroord. We namen de Ausweisen mee en andere dingen, zoals fokvergunningen, veeboekjes en stempels. Alles verliep vlot. Alleen sprong in Zweeloo een typiste door het raam en smeerde hem. In Oosterhesselen moest ik de deur intrappen om toegang te krijgen. In Nieuweroord hadden we met een NSB-bureauhouder te maken, doch last hadden we niet van hem.’’
,,Om twee uur ’s nachts zei Post: ’Nu moeten we Hollandscheveld ook nog even nemen.’ Zo gezegd, zo gedaan. Post, Jan Wildschut en ik gingen op pad. (…) De bureauhouder werd uit zijn nest getrommeld met de mededeling dat de Crisis Controledienst uit Assen aanwezig was. ’Kijk’, zei Jan Wildschut, ’dit is mijn legitimatie’ en hij liet zijn revolver zien.’’
Half juli 1943 wordt Nieuwlande voor Post te gevaarlijk. Hij wijkt uit naar Ugchelen, wordt opgepakt maar weet te ontkomen. Wildschut duikt onder in Hoogeveen. In september gaat Post naar Rijnsburg, waar een andere broer predikant is. Jan volgt hem en vindt er onderdak bij een huisarts. Breda wordt begin 1944 de uitvalsbasis van de KP-Johannes voor vele overvallen in West-Brabant en Zuid-Holland.
Sara
Op 17 januari 1944 raakt Jan in Rijnsburg onverwacht betrokken bij een precaire actie. Hij redt het driejarige Joodse meisje Sara Philipson uit handen van twee Leidse anti-Joodse politieagenten. Sara is de dochter van de directeur van het Joodsche Weeshuis in Leiden en ondergebracht bij de Rijnsburgse verzetsman Piet van Egmond. De agenten Biesheuvel en De Groot hebben daar lucht van gekregen en willen haar oppakken. Van Egmond is op dat moment niet thuis.
In het tuindersdorp vragen de agenten iemand de weg naar het huis aan de Dubbele Buurt. Die persoon vertrouwt het niet en seint Van Egmond in. Die haast zich naar de pastorie, waar Jan, zijn broer Nol (een ondergedoken politieman uit Geldermalsen die zich ook bij Post heeft aangesloten) en Johannes Post aanwezig zijn. Ondanks enige aarzeling besluiten Wildschut en Van Egmond naar het huis te gaan en spreken af dat Jan de achterdeur neemt en Piet de voordeur om de agenten te verrassen. Uiteindelijk gaat alleen Wildschut het huis in.
In de woning trekt Jan direct zijn pistool en raakt De Groot zo ernstig, dat die ’s avonds overlijdt. Als hij Biesheuvel wil neerschieten weigert zijn wapen. Jan vlucht het huis uit, achtervolgd door Biesheuvel, maar ontkomt. In alle consternatie vlucht het dienstmeisje met Sara en redt haar zo.
Jan heeft in Rijnsburg de tram naar Katwijk gepakt en stopt bij een rooms-katholieke kerk om het neerschieten van de politieman op te biechten. Hij is strenggelovig en worstelt met de gevolgen, die zijn verzetsdaden kunnen hebben. ’Het Grote Gebod’, het gedenkboek van de stichting Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers en Landelijke Knokploegen, beschrijft die worsteling bij Wildschut en Johannes Post, als ze in januari 1944 afzien van liquidatie van een NSB’er. ,,Het is wat, meneer, om iemand zo maar voor Onze Lieve Heer te plaatsen’’, citeert het boek Wildschut.
Hij voelt zich sowieso extra verantwoordelijk, want op 3 maart bevalt zijn vrouw van hun zoon. Anne de Vries beschrijft in de levensroman van Johannes Post hoe Jan een telefoontje krijgt op de boerderij van Post, waar hij enkele weken bijkomt van de heftige periode. ,,En weet ge hoe hij heten zal? Johannes! De kleine Johannes! (…) Een zoon van mijn Anske! Mensen, wat moet ik doen met mijn geluk?’’. Wildschut reist direct naar Den Bosch en ziet zijn gezin die zomer nogmaals: er is een foto van Jan, die blij in de kinderwagen kijkt naar een vrolijke baby.
Overvallen
De overvallen gaan door: het gemeentehuis in Lisse, het postkantoor in Oud-Beijerland, een politiebureau in Den Haag en verschillende distributiekantoren. Plus de liquidatie van een Nederlandse SD’er in Spijkenisse door Jan en Nol, waarbij zijn broer gewond raakt.
Op 23 juni 1944, een jaar na zijn eerste overvallen in Drenthe, gaat het fout. Jan meldt zich in Haarlem om in opdracht van Johannes Post met knokploegen uit Alkmaar en Waterland het distributiekantoor te overvallen. Het plan is dat Jan en ’Pierre’ (J. de Bie) een controle veinzen en zich opsluiten in de kluis, om na sluitingstijd tevoorschijn te komen en andere KP’ers binnen te laten. Als ze de kluis verlaten, stuiten ze op een politieagent en een schoonmaakster. Ze overmeesteren de agent, maar de vrouw rent de straat op om en waarschuwt de politie.
Jan en Pierre moeten wegkomen. ,,Het werd een sauve qui peut, waarbij vooral Jan en Pierre in een uiterst netelige situatie kwamen te verkeren, daar zij hun schoenen, waarvan zij zich in de kluis hadden ontdaan, in de ontstane verwarring hadden achtergelaten en dus op sokken door Haarlems drukke straten renden. Pierre trof nog het geluk in de hem passerende KP-auto te kunnen stappen, doch Jan, die een andere richting had genomen, werd door hinder van het toestromende publiek gearresteerd door een al te ijverige politieman’’, aldus ’Het Grote Gebod’.
,,Jan redde zijn kameraden door de vijand op afstand te houden met zijn revolver, tot zij in veiligheid waren. Maar toen hij als laatste de vlucht nam, wierp een NSB’er een fiets voor hem en werd hij gegrepen’’, verhaalt Strijdend Nederland.
Wildschut wordt na verhoor naar het Amsterdamse Huis van Bewaring aan de Weteringschans gebracht, waar al andere voormannen van het verzet vastzitten. Jan’s arrestatie en eerder die van Hendrik Dienske kwellen Johannes Post. Hij wil hen bevrijden, al weet hij dat eerdere acties om ’Weteringschans’ binnen te dringen zijn mislukt (zie Frans Duwaerstraat). Post meent in SS-bewaker Jan Boogaard een medespeler te vinden, vooral als die zijn moeder als ’onderpand’ aanbiedt om zijn betrouwbaarheid te bewijzen. Marinus Post vindt de actie te riskant en weigert mee te doen.
De overval in de nacht van 14 op 15 juli 1944 door zestien man, onder wie Nol Wildschut, mislukt volledig. Boogaard heeft daags tevoren SD-leider Willy Lages ingelicht, die de bewaking laat aanscherpen. Lages rijdt ’s avonds naar het huis van moeder Boogaard, waar KP’ers haar en haar zoon Jan komen ophalen om naar een schuiladres te brengen. Johannes Post is er ook en wordt opgepakt, zwaar mishandeld en gevangengezet aan de Weteringschans. De volgende dag beveelt Lages zijn executie en die van anderen bij Overveen. De dood van Post is een zware klap voor het verzet.
Op 22 juli ontvangt Arnold Douwes bericht dat Jan Wildschut dood is. In werkelijkheid is hij overgebracht naar SS-kamp Vught. Het is een hel: al sinds de geallieerden in juni naderen worden dagelijks gevangenen geëxecuteerd. Het monument bij Vught spreekt over 329 geëxecuteerden tussen juli en september 1944, maar het aantal ligt vrijwel zeker fors hoger.
Jan ontspringt de dans, mogelijk omdat voor de kampleiding niet duidelijk is wie hij precies is. Op de avond van ’Dolle Dinsdag’ 5 september evacueert de SS het kamp. Jan gaat mee met het eerste treintransport, op 6 september volgt een tweede. Ruim 2.200 gevangenen gaan naar KZ Sachsenhausen en Ravensbrück nabij Berlijn, een driedaags transport vol ontberingen met tachtig gevangenen per wagon. In Sachsenhausen gedraagt Jan zich dapper en is hij zelfs ,,één van de vrolijksten’’, zo beschrijven medegevangenen hem volgens Anne de Vries.
KZ Leonberg
Volgens herinneringscentrum KZ Leonberg is Jan op 12 oktober met 215 anderen van Sachsenhausen overgebracht naar Leonberg, ten westen van Stuttgart. Daar is een Aussenlager van Natzweiler-Struthof. In twee autotunnels van de Engelberg bouwt Augsburg Messerschmitt AG er onderdelen voor de Messerschmitt Me-262, het straalvliegtuig dat de Luftwaffe die zomer in de strijd heeft gegooid.
Als Jan in oktober 1944 arriveert, werken er zo’n 1.555 dwangarbeiders. Voor de firma ’Presswerk Leonberg’ persen ze metaaldelen voor de vleugels, twaalf tot achttien uur per dag. De arbeiders overnachten in barakken nabij de tunnels en krijgen nauwelijks te eten. Nadat het aantal gevangenen eind 1944 bijna verdubbelt, wordt de hygiënische situatie onhoudbaar en breekt een tyfusepidemie uit. In januari 1945 overlijden 51 gevangenen door ziekte en uitputting. Tot de bevrijding loopt dat tot het zesvoudige op.
Volgens zijn overlijdensakte van 19 mei 1950 is Jan Wildschut op 31 januari 1945 in KZ Leonberg overleden. Maar verschillende documenten bij het NIOD en Nationaal Archief vermelden 1 januari, met de toevoeging ’volgens medegevangenen’. Omdat de kampregistratie is vernietigd, valt de datum niet te achterhalen. Wildschut wordt begraven in een massagraf vlak bij het kamp, waarin in 1953 de lichamen van 373 gevangenen zijn gevonden. Hun resten zijn toen herbegraven in een verzamelgraf op het KZ Friedhof Seestrasse in Leonberg.
Dat lot is zijn broer Nol lange tijd onbekend. Hij plaatst op 20 juni 1945 een opsporingsbericht in Trouw, want nadat Jan is overgebracht naar Vught is er ,,daarna niets meer van hem vernomen’’. In november hoort de familie over zijn overlijden. ,,Hij behoorde tot de edelsten van ons volk’’, zegt verzetsman Jaan Jiskoot in juni 1946 in een ’In Memoriam’. Op 23 januari 1953 overhandigt koningin Juliana in het Paleis op de Dam het Verzetskruis aan ’Anske’ en de achtjarige Johannes. Ook tien anderen krijgen die dag het Verzetskruis.
Voor het redden van Sara Philipson, andere Joden en zijn inzet voor de KP-Johannes ontvangt Jan Wildschut op 9 juni 1983 de Medaille der Rechtvaardigen onder de Naties van Yad Vashem. De onderscheiding volgt op voorspraak van Arnold Douwes, mede-onderduiker Max Léons uit Nieuwlande en een Joodse man uit Voorburg. Yad Vashem noemt Wildschut ,,een heel belangrijk persoon, hield zich bezig met het inbreken in kantoren en het stelen van documenten. Heel belangrijk werk.’’
Behalve in Almere zijn er straten naar hem vernoemd in ’s-Hertogenbosch, Rijnsburg en Best.





